WASBEURT

Het stond er niet bij op het informatiebord van de wasstraat, dat het duurste wasprogramma ook de binnenkant van je auto grondig onderhanden zou nemen. Toch overkwam het mij. Of liever: het trof mijn arme Skoda. En dat was helaas mijn eigen schuld: ik had mijn raampje open laten staan. Een onvergeeflijke blunder van het soort dat maar tijdens één op de duizend wasbeurten voorkomt. Maar ja, jij zult dat lotje maar weer net getrokken hebben.

Ik kwam er pas achter toen ik zag hoe de sproeiers onbelemmerd hun kwak water loslieten op mijn stuur, mijn dashboard en – het ergst van alles – mijn stoel. De nijver in het rond zwiepende borstelharen reikten ongeveer tot de middenconsole.

Dan ben je dus al te laat. Weliswaar heeft de wascabine een rode knop waar in goed Nederlands ‘emergency’ bij staat, maar ik heb geen idee wat er allemaal gebeurt als je die indrukt. Brandweer? Ambulance? Politie? Ik besloot niets te doen, want het onheil had zich reeds in alle hevigheid voltrokken. Veel natter dan kletsnat kunnen dingen niet worden, toch?

“Is er iets?”, vroeg de man die net zijn witte Toyota in de cabine naast de mijne had geschoven en kennelijk gealarmeerd was door mijn onthutste gelaatsuitdrukking. “Ik durf het bijna niet te zeggen”, antwoordde ik, “maar ik heb mijn raampje open laten staan.” Hij keek mij aan met een meewarige glimlach, maar probeerde mij te troosten met de mededeling dat hem ooit iets soortgelijks was overkomen. “Mijn vorige auto had een schuifdak en dat heb ik een keer open laten staan toen er net een hoosbui over trok. Het is dat mijn bovenbuurman aan de bel trok, anders had ik waarschijnlijk nou nog staan hozen. Nee, ik wil nooit meer een auto met een schuifdak. En ach, met een stapel handdoeken en een föhn kom je een heel eind.”

Tot overmaat van ramp houdt het duurste wasprogramma ook in dat je auto in de wax wordt gezet. Dus na al het geklater en geblaas spoot er nog even wat vettig spul naar binnen. Ik kon slechts bevroeden wat dat nou weer voor gevolgen zou hebben, maar de Toyota-man zei geruststellend dat dat misschien weleens goed was voor het interieur. Dat noemen wij thuis humor.

Ik reed naar huis. Het is maar drie kilometer, maar op een doorweekte zitting is dat ver genoeg om een broek eruit te laten zien alsof de drager last heeft van vergaande incontinentie. Dit ondanks het feit dat ik de oude deken uit mijn kofferbak drie keer dubbelgevouwen op mijn zitting had gelegd. Geluk bij een ongeluk: het was lekker warm buiten en er stond een stevige wind, dus een paar uur met open ramen in de volle zon zou misschien al wonderen doen.

Toen ik mijn domheid en de gevolgen daarvan had opgebiecht tegenover mijn echtgenote, reageerde zij broodnuchter: “Ik weet hoe dit komt. Jij bent in je hoofd altijd met iets anders bezig dan met wat je aan het doen bent.”

Klopt. Tijdens het schrijven van dit stukje vroeg ik mij af of ik, als ik de kans zou krijgen, Netanyahu zou kunnen vermoorden. Dat is inderdaad iets héél anders.

26 mei 2025 / 815

 

HELM

Sinds de opkomst van de e-bike is ook het gebruik van de helm sprongsgewijs toegenomen, vooral onder oudere fietsers. Natuurlijk is het verstandig om zo’n ding op je hoofd te zetten. Het kan bij een valpartij het verschil maken tussen een lichte hoofdpijn en een schedelbasisfractuur. Over het nut van de helm valt dan ook niet te twisten; over de verschijningsvorm des te meer. Ik schiet af en toe in een deuk als ik zie wat voor vlaggen op modderschuiten mijn pad kruisen.

Het ergst is de helm die te ver naar achter op het hoofd staat. Dit geeft de drager een ongekend dom uiterlijk, ongeacht de intelligentie die mogelijkerwijs onder het hoofddeksel schuilgaat. Als je je hoofd keurig recht houdt, hoort de helm ongeveer waterpas op je kop te staan, en niet onder een hoek van 45 graden met je kaaklijn. (Even los van het fietsen: de waterpasregel geldt ook voor de geklede hoed. Als die te ver achterover helt, kun je er gif op innemen dat de drager dronken is.)

Wat ook heel erg is, is de kleurkeuze van de helm. Ik wil niet zeggen dat oudere mensen kleurloos door het leven moeten gaan, maar een helm in bijna lichtgevend turquoise boven een kakikleurige bodywarmer en dito pantalon, nee, dat kan echt niet. Dat hoort voor mij in hetzelfde rijtje rare combinaties als het sjieke streepjeskostuum met spierwitte sneakers. Of het blauwe pak met de knalrode stropdas van 95 centimeter waar ene Trump patent op heeft.

Wat draagt die eigenwijze columnist dan helemaal zelf op het betweterige hoofd? Dat zal ik u zeggen: eentje uit de tijd waarin ik nog serieus op een racefiets zat. Het ding is 33 jaar oud. Het is een glanzend, gitzwart exemplaar, voorzien van het flitsende logo van een gerenommeerde fabrikant van race-accessoires. De helft van de deelnemers aan de Tour de France droeg dezelfde helm, dus kun je nagaan. En hij kan nog steeds, zowel in beschermende als in esthetische zin. Ik ben tot nu toe tenminste nog nooit uitgelachen om mijn hoofddeksel – wel om andere redenen, maar dat doet er nu even niet toe.

Het leukst vind ik kinderen met een fietshelm, en vooral als zij nog bij papa of mama in een stoeltje zitten. De kinderhelm mag – nee, moet – kleurrijk zijn en daar hebben de fabrikanten dan ook hun uiterste best voor gedaan. Zo trof ik gisteren bij de aardbeienboer een vader en moeder met twee zoontjes, allebei met een knettergroen helmpje op het hoofd. Ik zei tegen de grootste, ik schat hem drie jaar: “Wat heb jij een mooie helm op!”. Om te bewijzen dat het hier tevens om een degelijk exemplaar ging, sloeg hij met zijn vuistje op de bovenkant van de helm. Daarna wees hij naar mij en zei: “Opa ook mooi hem op!”

Dat hij in mij een grootvader herkende, vond ik al tamelijk knap. Maar dat hij mijn ‘hem’ kon waarderen, maakte mijn dag helemaal goed. Het leek wel alsof de verse aardbeien daarna nog lekkerder smaakten dan anders.

20 mei 2025 / 814

 

CARAMBOLE

Mijn twee broers en ik biljarten elke maand een middag samen. Dat doen we steeds bij mij thuis. Dat komt omdat ik een biljart bezit en zij niet. Het is een tussenmaat, kleiner dan dat in het café maar groter dan het gangbare tafelbiljart. Ik kreeg het cadeau van dochter en schoonzoon nadat ik had verteld dat ik biljarten wel leuk vind. Zo zijn die lieve mensen: ze stropen Marktplaats af, kopen een gebruikt biljart met toebehoren, regelen een bestelbus en… voilà!

Het gevaarte staat in onze rommelkamer. Maar daar kun je niet spelen, bij gebrek aan voldoende loop- en stootruimte. Dus wordt het biljart op de speelmiddagen van zijn onderstel getild en verplaatst naar de woonkamer, waar het op de eettafel wordt gelegd. Met dat sjouwen heb ik mijn broers belast. Het is hun tegenprestatie voor het genot van gratis biljarten en schoonzusterlijke catering. Verder brengen die aardige jongens regelmatig iets mee voor bij de koffie en/of de borrel.

Kunnen mijn broers en ik eigenlijk wel biljarten? Nou, laat ik ons niveau zo karakteriseren: als het om voetballen zou gaan, zouden wij bij het zevende elftal van een vijfdeklasse-amateurclub op de reservebank zitten. Alleen jongste broer (74) slaagt er nog weleens in een serie van drie of vier caramboles uit de keu te toveren, maar middelste broer (76) en ik (79) juichen al bij één treffer, die doorgaans met meer geluk dan wijsheid tot stand komt. Bij missers wordt vaak verwezen naar oorzaken die niets met ons talent te maken hebben: de ballen rollen niet op een onverwarmd biljart, de keus zijn door langdurig gebruik niet meer helemaal recht en het is zeer de vraag of de ballen nog wel precies rond zijn. Het commentaar is omgekeerd evenredig aan het spelniveau. Voortdurend klinken er aanwijzingen over hoe de keu vast te houden, waar de bal geraakt moet worden en welk effect aan de stoot moet worden meegegeven. Er vallen woorden als ketsen, klossen en krijten (en  soms nog een ander k-woord). Wie alleen luistert, zou denken dat hier een paar professionals aan het werk zijn.

Maar het gaat ons ook niet zozeer om het biljarten. Deze middagen zijn vooral bedoeld om maandelijks bij te praten over onze gezinnen, onze artistieke en andere bezigheden, maar ook de ontwikkelingen in politiek en samenleving. Soms gaan we daarin zo diep dat we aan het eind van de middag concluderen dat we meer hebben gepraat dan gebiljart. Maar het is juist die mix die de bijeenkomsten zo waardevol maakt. Plus natuurlijk het feit dat er volop gelachen wordt, want in familieverband zijn wij van de grappen en grollen.

Of dat laatste nog lang het geval zal zijn, is de vraag. Jongste broer is namelijk lid geworden van een echte biljartclub, waar hij naar eigen zeggen ‘héél veel leert’. Nog erger: hij heeft een professionele keu aangeschaft, zo eentje die je uit elkaar kunt schroeven en in een foedraal kunt meenemen. Ik ben dus bang dat middelste broer en ik niet meer aan de beurt komen omdat die andere krasse knar series van twee uur staat te stoten.

Maar we blijven lachen.

17 maart 2025 / 813

 

SCHOOF

Je kunt van die mensen denken en zeggen wat je wilt, maar Frits Bolkestein en Frits Korthals Altes waren mannen met ballen. De twee VVD-coryfeeën overleden vorige week kort na elkaar. Allebei stokoud (91 en 93); dat schijnt bij die partij de gewoonte te zijn. ‘Usance’ zouden ze zelf zeggen, want aan deftigheid ontbrak het ze niet.

Ik heb niet veel met de VVD, maar zoveel te meer met mannetjesputters in de politieke arena. De Fritsen waren niet alleen intelligent, principieel en bestuurlijk sterk, ze brachten hun visie ook met een bewonderingswaardige autoriteit en flair. Niemand blies ze zomaar om, daar was orkaankracht voor nodig.

Toen ik de necrologieën van deze mastodonten las, moest ik aan Dick Schoof denken. Wat moeten de Fritsen een medelijden met die man hebben gehad! Ga er maar aan staan: je wordt benaderd om een kabinet te gaan leiden dat aan alle kanten rammelt en vergeven is van incompetente lieden van het kaliber Marjolein Faber. En dat zonder enige politieke ervaring. Daarbij komt nog dat je voortdurend moet dansen naar het pijpen van de leider van de grootste partij, een blaaskaak die zelf te laf is om premier te worden en alleen maar goedkope ‘quotes’ uitspuugt in de sociale media. Schoof weet inmiddels zelf ook wel dat hij nooit ja had moeten zeggen op het verzoek om zo’n gammel kabinet te gaan aanvoeren. Was het alleen maar ijdelheid, of dacht hij echt het schip van onze staat door de woelige wateren van deze tijd te kunnen sturen?

Je ziet ook aan Dick Schoof dat leiden bij hem vooral lijden is. Dat tobberige gezicht met die ingevallen wangen en die wallen onder de ogen. Hij lijdt als een marathonloper die al na vijf kilometer met ademnood, spierpijn en brandende voeten wordt geconfronteerd. Natuurlijk, het is eigen aan marathonlopers om dan niet meteen in de berm te gaan liggen, maar door te vechten tot je er vanzelf bij neervalt. Hulde voor zoveel volharding, maar dat is toch zielig!

Intussen vaardigen wij een premier af naar de internationale podia waarop hij geacht wordt op voet van gelijkheid te kunnen confereren met Macron, Scholz (straks Merz), Meloni, Starmer, Von der Leyen en mogelijk die stormram uit het Witte Huis met zijn dubieuze, ongekozen influisteraar. Zouden ze echt luisteren naar deze nu al zo vermoeide beginneling?

Ik deel het medelijden van Frits en Frits. Wij moeten deze kleurloze, onzekere man verlossen uit zijn knellende dwangbuis. Helaas kan dat alleen maar als de Kamer het hele krakkemikkige kabinet met een motie van wantrouwen het bos in stuurt. En dan? Dan moeten we opnieuw naar de stembus, tja, en dan wordt de Witte Tornado uit Venlo met zijn trawanten nog groter dan hij nu al is. Dat heeft één voordeel. Hij móét dan premier worden en dan gaat dit orakel binnen de kortste keren op zijn snufferd. Want iets anders dan hard kwaken aan de oever van de vaderlandse vijver kan hij niet. Nou, vooruit, dan maar wéér het stemhokje in. Je zou bijna willen dat Mark Rutte vervolgens terugkomt.

Frits en Frits zouden het prima vinden.

26 februari 2025 / 812

 

OVERLEVEN

In onze garage staat het oude, stalen bureau waaraan ik in de jaren zeventig van de vorige eeuw mijn loopbaan als tekstschrijver ben begonnen. Het is dermate solide van constructie dat ik het als werkbank gebruik, dat wil zeggen: in de zeldzame gevallen waarin ik met mijn twee linkerhanden iets zinvols met een werkbank denk te kunnen doen.

Aan weerszijden bevinden zich vier laden: twee ondiepe – ik zal maar zeggen: voor de paperclips en zo – en twee diepe die ooit waren voorbestemd voor hangmappen. Daartussenin zien wij de uiteraard noodzakelijke beenruimte, die tegenwoordig dienst doet als opslagplaats voor flessen en blikjes waarvoor wij statiegeld hebben betaald.

Die ‘nis’ in het midden zou in dreigende tijden kunnen fungeren als schuilhut, mocht een of andere Russische potentaat besluiten bommen en granaten op onze onschuldige lichtstad af te vuren. Twee mensen weten dan die aanval te overleven: de columnist en zijn echtgenote, want zij zaten onder Het Bureau. Met als bijkomend voordeel dat zij, door zich in een klein bochtje te wringen, de twee diepe laden kunnen opentrekken.

Een voordeel, ja, want in die laden bevindt zich een klein voorraadje eerste levensbehoeften, goed voor pakweg een dag of drie, vier. Te linkerzijde (voor de kijker rechts): enkele potten groente, enige blikken soep, een blik knakworsten, wat pasta, een paar pakjes knäckebröd, een pot pindakaas en drie flessen met elk anderhalve liter water, alles met houdbaarheidsdata tot sint juttemis. Plus (niet verder vertellen) een plastic doosje met wat contanten.

Te rechterzijde (voor de kijker links): twee zaklampen met volle batterijen, een powerpack voor het opladen van de telefoon, een Zwitsers mes, een rol plakband, een schrijfblokje met pen en een doosje lucifers, binnenkort nog aan te vullen met enkele kaarsen en wat mij verder nog te binnen wil schieten.

Over schieten gesproken: ik heb deze maatregelen getroffen omdat ik voorbereid wil zijn op krijgszuchtige handelingen van eerdergenoemde potentaat uit het oosten en/of, wie weet, een malloot uit het westen. Niet dat ik denk dat we heel veel overlevingskansen hebben als de gewelddadigheden eenmaal zijn losgebarsten, maar het zou toch ontzettend sneu zijn als je al na drie dagen door Chinese reddingsbrigades levenloos wordt aangetroffen onder een bombestendig bureau uit de vorige eeuw, waarbij autopsie uitwijst dat hier geen sprake was van geweld, maar des te meer van uithongering en uitdroging. Ja, lach maar: wie het laatst lacht, leeft tenminste nog.

Serieus. Moeten we bang zijn voor een derde wereldoorlog? Ik heb de tweede niet meegemaakt – nou ja, alleen als embryo een paar maanden, maar daar heb ik geen actieve herinnering meer aan – ik weet alleen dat de meeste mensen eind dertiger jaren ook dachten dat het zo’n vaart niet zou lopen. Ach, die Duitsers, dat waren toch onze vrienden? Tja, dat denken we nu ook nog steeds van de Amerikanen. Maar die vriendschap lijkt sinds een paar maanden aardig bekoeld, als we afgaan op de woorden en daden van eerdergenoemde malloot en zijn maffiose medestanders – hierna te noemen: de Musketiers.

Ik ben zeker geen pessimist. Maar mocht het misgaan, dan vinden de bevrijders ons levend en wel terug onder het stalen bureau, met in elke hand een knäckebröd met pindakaas.

Lang zullen wij leven.

22 februari 2025 / 811

 

DEPRI

En, zit u ook al de hele dag mistroostig uit het raam te staren in het grauwe niets? Dat moet wel hoor, want het is vandaag Blue Monday. En op Blue Monday gedenken wij het depressieve gevoel dat rampmaand januari met zich meebrengt. Als u daar per ongeluk geen last van hebt, moet u snel naar de psycholoog, want dat is niet normaal.

De diagnose zal wel zijn dat u lijdt aan PFLWS, het Postfeestdagenlangewintersyndroom. Daar bestaan geen medicijnen of therapieën voor, want zelfs de meest doorgewinterde psych kan geen zon toveren. Evenmin kan hij of zij of x ervoor zorgen dat het op korte termijn Carnaval is. Of Pasen. Of Koningsdag. Of Hemelvaart. Hij of zij of x zal u adviseren bij Ryanair of Transavia een trip naar het zuiden te boeken voor minder dan het tarief van een psychologisch consult.

Wat zei u? U vliegt niet meer vanwege het milieu? Typisch weer zo’n depressieve gedachte die bij Blue Monday hoort. Niet zeuren dus, de billen bloot en bruin worden met een sangria in de hand. En meteen morgen vertrekken. Het kan al vanaf 07.00 uur, zoals wij dagelijks vanuit onze warme sponde horen als de eerste budgetboeings vanaf Eindhoven Airport hun gebrul in onze slaperige oortjes blazen.

Je kunt er ook anders tegenaan kijken. Blue Monday is een uit Amerika overgewaaid commercieel bedenksel, net zo onzinnig als Black Friday. Het is bedacht door bedrijven die er belang bij hebben dat wij allemaal last van PFLWS krijgen. Zoals touroperators dus. Kijk maar naar de reclameblokken op tv, het krioelt van de ‘niet te missen’ tripsuggesties – voor 59 euro naar Barcelona, van die dingen. Zij geven ons het gevoel dat er nóóit, nee echt nóóit meer een einde komt aan januari en dat er maar één manier is om aan de dip te ontsnappen: de kist in (ik bedoel het vliegtuig en niet die andere kist). Laten wij ons door dit soort Amerikaanse flauwekul een depressie aanpraten? Nee toch?

Ik wil mij niet positiever voordoen dan ik ben. Natuurlijk vind ik januari ook een rotmaand die wat mij betreft niet snel genoeg voorbij kan gaan. Natuurlijk verlang ik ook naar zon. Maar de dagen beginnen al merkbaar langer te worden en de grijze pap die al weken over ons landje hangt, zal echt wel een keer oplossen. We zijn weer op weg naar een nieuwe lente en de drie zomerse dagen die we volgens wijlen mijn schoonmoeder altijd in februari meemaken – en spreek nooit je schoonmoeder tegen – komen er écht aan. En ik weet ook wel dat niemand vrolijker kan worden van alles wat er op dit moment in onze wereld gaande is. Maar die problemen zijn niet opgelost als we collectief in een dip gaan zitten.

Eén ding baart mij wel oprecht zorgen. Vandaag, maandag 20 januari 2025, wordt Donald Trump opnieuw president van Amerika. Het is dus geen Blue maar Black Monday.

20 januari 2025 / 810

 

ZANGKOOR

In het weekend veroorloven mijn vrouw en ik onszelf graag een brunch met wat luxe broodjes. Net toen ik op de broodafdeling van de super over mijn keuze stond te dubben, hoorde ik zingende vrouwenstemmen naderen. Ze bleken op te stijgen uit twee pakweg zestienjarige meiden van de nabije mbo-school – die behoren voor de super tot de categorie topklanten, want ze besteden elke dag rond de vijf euro en ze zijn met velen.

Dat ze zo eenstemmig en harmonieus klonken, kwam omdat ze op hetzelfde moment meezongen met dezelfde muziek op hun telefoon. Let wel: op één telefoon. De dames gebruikten de stereo-oortjes namelijk als twee mono-oortjes, ieder een. Daarmee waren ze veroordeeld tot elkaars directe nabijheid, want zó lang zijn die snoertjes nou ook weer niet. Ze liepen (voor alle zekerheid: gearmd) richting het eiland waarop hun dagelijkse kost wervend lag uitgestald. Appelflappen, stroopwafels, eierkoeken, gevulde heren, dat werk.

Bij dit Eiland der Lusten bleek dat een vijftal medescholieren het zangduo was voorgegaan: vier meiden en één jongen. De stemming was uitgelaten, wat ik toeschreef aan het feit dat de eerste schoolweek na de kerstvakantie er over een paar uurtjes op zou zitten. De vijf stopten direct met hun discussie over wie welke lekkernij voor vandaag zou kiezen en waarom wel of niet. Tot mijn verrassing begonnen ze met het duo mee te zingen, en dat zonder de originele muziek te horen – zó veel oortjes heeft een mobieltje nou ook weer niet.

Het moet een buitengewoon populair nummer geweest zijn, want de eenstemmigheid was bewonderenswaardig en de teksten kwamen er feilloos uit. (Ik dacht nog: leerden jullie de studiestof ook maar zo keurig van buiten.) Hoe dan ook: op deze late vrijdagochtend maakten alle klanten van de super kennis met een buitengewoon getalenteerd zangkoor, bestaande uit drie sopranen, een mezzosopraan, twee alten en een aankomende bas.

Toen gebeurde er iets met mij wat ik wel vaker niet in bedwang kan houden: ik begon te dirigeren. Thuis heb ik dat weleens met Beethoven, dat ik enthousiast met mijn armen begin te zwaaien bij de mooiste passages uit een van zijn symfonieën. Dat doe ik wel met de gordijnen dicht, uit angst dat een argeloze voorbijganger 112 gaat bellen om hulp te vragen bij het kalmeren van een verwarde man.

Waren er maar foto’s gemaakt! Ze zouden de krant hebben gehaald, want zo vaak zie je niet hoe een jeugdig zangkoor onder leiding van een 79-jarige dirigent in een winterjas en met een pet op zijn hoofd een spontaan optreden verzorgt tegen de achtergrond van een rijke sortering brood en banket.

Handig dat popmuziek zó ritmisch is dat elke idioot mee kan zwaaien, ook al kent hij het hele nummer niet. En jammer dat zo’n nummer maar een paar minuutjes duurt. Want ik was er graag nog even mee doorgegaan, dan had ik misschien ook nog wel spontaan op zeven appelflappen getrakteerd. Gelukkig vonden de leden van het zangkoor dat ik het er prima vanaf had gebracht. De meiden lachten mij na afloop vriendelijk toe en de jongen applaudisseerde zelfs.

Ik zal aan ‘mijn’ zangkoor denken als ik dit weekend voor onze brunch ciabattina’s afbak.

10 januari 2025 / 809

 

SYRISCHE TANDARTS

Zou hij al op weg zijn naar Syrië, die aardige man die ik als taalcoach ooit in mijn groep mocht verwelkomen? Hij zag er netjes uit met zijn verzorgde kapsel, zijn hagelwitte overhemd en zijn keurig gepoetste schoenen. Ik schatte hem op begin veertig. En ik vermoedde dat hij tamelijk intelligent was. Dat klopte, want hij bleek tandarts te zijn.

Wat een Syrische tandarts in Nederland deed, vroeg ik hem. Politiek vluchteling, zei hij. Niet dat hij persoonlijk ooit in actie was gekomen tegen het schurkenregime van Assad, daar had hij het te druk voor. Hem viel dus niets te verwijten, maar zijn broer des te meer, althans in de ogen van het regime. Die broer was net op tijd getipt dat de geheime dienst hem op de hielen zat en had het land op het nippertje kunnen ontvluchten. Waar hij zich nu bevond, wist de tandarts niet. Dat hadden ze zo afgesproken; zijn broer wilde geen enkel spoor achterlaten en zou zelf contact opnemen zodra het regime-Assad gevallen was. Want dat dat ooit zou gebeuren, stond vast.

Direct nadat zijn broer uit het zicht was geraakt, dook de tandarts onder. Met reden: als de geheime dienst een gezochte tegenstander niet kon oppakken, richtte zij de aandacht altijd op naaste familieleden. Ik vroeg hem wat er zou gebeuren als hij nu terug zou gaan naar zijn vaderland. Zijn antwoord: “Halverwege de vliegtuigtrap zou ik gepakt worden en waarschijnlijk nog dezelfde dag geëxecuteerd, zonder enige vorm van proces.”

De tandarts kon tijdens ons praatje zijn tranen nauwelijks binnenhouden. Hij miste zijn vrouw, zijn kinderen en zijn moeder. Voor hen had hij nog een onderduikadres op het platteland kunnen vinden, maar of ze daar écht veilig waren? Hij zat nu in de procedure voor een verblijfsstatus, maar die ambtelijke molens malen in ons landje nu eenmaal amper. Zodra hij de juiste status had verworven, zou hij zijn gezin laten overkomen. Hij kon niet wachten, maar hij moest wel.

Intussen mocht hij niet werken, ondanks zijn geldige tandartsdiploma’s. Dat deed hij stiekem toch; hij hielp in een groepspraktijk, maar vervulde daar alleen taken waarvoor je geen bevoegdheid als arts hoeft te hebben. Zeg maar: het werk van een tandartsassistent. Dat deed hij uiteraard zwart, want dat kan niet anders als je wel kunt maar niet mag werken. Natuurlijk was ook zijn gebrekkige Nederlands een hinderpaal en daarom liet hij zich op dat gebied intensief coachen.

Ik heb de Syrische tandarts maar een peer keer gesproken omdat de samenstelling van onze deelnemersgroepen voortdurend wisselde. Ik weet ook niet hoe hij heet of waar hij woont. Ik heb nog wel vaak aan hem gedacht, ook nadat ik met de coaching was gestopt. Afgelopen week stond hij natuurlijk weer prominent op mijn netvlies. Assad is weg en misschien komen er betere tijden, al weet je dat nooit in het roerige Midden-Oosten. Het zou ook kunnen dat zijn asielprocedure inmiddels wél is afgerond en dat hij mag blijven. Wij hebben toch zo’n tekort aan tandartsen?

Maar eigenlijk hoop ik dat hij in vrede kan terugkeren naar zijn vaderland. En dat hij halverwege de vliegtuigtrap niet door de geheime dienst wordt opgehaald, maar door zijn broer.

13 december 2024 / 808

 

GESPREK MET DE SINT

“Hallo daar, spreek ik met de columnist?”

“Jazeker.”

“Met Sinterklaas hier. Ik bel u om te zeggen dat ik vanavond geen pakjes bij u kan bezorgen. Het spijt me, maar het is niet anders. Hoewel uw woning een gemakkelijk dak heeft, kan mijn schimmel dit niet meer aan. Het arme beest heeft last van artrose. Dat speelt altijd op als het nat en koud is. Dus u begrijpt…”

“Dat snap ik, Sinterklaas. Maar hebt u geen jonger paard voorhanden dan, als reserve?”

“Wat een rotopmerking, columnist. Dat is hetzelfde als dat ik, als uw vrouw ziek zou zijn, zou vragen of u geen jongere dame als reserve hebt. Hoe is het trouwens met uw vrouw?”

“Daar gaat het best goed mee. Maar eh… krijgt die nou ook geen pakjes?”

“Nee. Dat zou discriminatie zijn. Voor je het weet krijg je dan zo’n zelfde discussie als over zwarte piet. En daar heb ik mijn heilige buik meer dan vol van. Dat typisch Nederlandse gezeur om niks. Maar ter zake. Ik heb een alternatief voor u. In plaats van een stoffelijk cadeau mag u een beroep doen op mijn status als heilige. U mag een wens doen, mits die niet van het materiële soort is. Maar denk er niet te lang over na. Ik moet nog een paar duizend andere mensen afbellen. En zó belangrijk zijn columnisten nou ook weer niet.”

“Wat mij het eerste te binnen schiet, Sinterklaas, is dit. Het zou geweldig zijn als u met al uw heiligheid een eind kon maken aan al het geweld in de wereld. Ik bedoel: Oekraïne en Gaza en Liba…”

“Jaja, stop maar. Ik ken het lijstje. Het is overigens niet niks wat u van mij vraagt. Vrede op aarde is eigenlijk ook niet zo’n sinterklaasdingetje. Daar hebben we die charlatan van een kerstman voor, die helemaal niet bestaat. Daarom wordt het ook nooit vrede. Maar goed, ik zal al mijn relevante contacten daarboven aanboren om te bezien wat we kunnen doen. Ik kan u helaas niks beloven. Voor alle zekerheid: hebt u nog een reservewens, voor het geval het met de vrede niet lukt?”

“Eh, iets voor het milieu misschien? Minder CO2-uitstoot, is dat een haalbare wens?”

“Hypocriet! Wie zag ik vanmorgen in een ouwe Skoda op stinkbenzine naar Albert Heijn rijden, wat godbetert maar zeshonderd meter is? Verbeter de wereld, begin bij jezelf.”

“Ja, maar ik had een lang boodschappenlijstje in verband met de surpriseavond, die nu dus niet doorgaat. En het was ook nog rotweer.”

“Die smoesjes kennen we nu wel. U moet trouwens van de dokter veel bewegen. In en uit een ouwe Skoda stappen noem ik geen bewegen. Okay dus. Vrede, en anders de uitstoot. Ik zal mijn best doen, maar ik heb makkelijker klanten. Vergeet trouwens niet de klep in de schoorsteen van uw open haard te sluiten, want daar valt vanavond toch niks doorheen.”

“Goed dat u het zegt, Sinterklaas. Wat doet u overigens met die chocoladeletter C van columnist?”

“Die geef ik aan mijn paard. Schijnt te helpen tegen artrose.”

5 december 2024 / 807

 

ZINGENDE PEN

Afgelopen weekend overleed de Zuid-Afrikaanse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Breyten Breytenbach (85). Ik heb nooit iets van hem gelezen. Dat kan ik gelukkig nog goedmaken; teksten hebben immers, anders dan hun bedenkers, het eeuwige leven.

Ik kende Breyten Breytenbach wel van naam, al was het maar omdat die zelf als een gedicht klinkt. Ik herinner mij hem uit de tijd dat hij in zijn vaderland gevangen zat. Daar was destijds veel over te doen. Zijn ‘wandaden’ bestonden hierin dat hij in zijn poëzie en proza de apartheid hekelde, en dat in fraaie maar vooral rake bewoordingen. Zijn kritiek werd aangemerkt als terrorisme en dat leverde hem negen jaar cel op. Na zeven jaar kwam hij vrij, mede door toedoen van de Franse president Mitterand die hem uit bewondering voor zijn niet aflatende strijd tegen de apartheid het Franse staatsburgerschap aanbood. Breytenbach accepteerde het aanbod en leefde sindsdien in Parijs, waar hij ook is gestorven.

Waarom moet ik het zo nodig over Breytenbach hebben? Misschien alleen maar om één regel die mij midden tussen de ogen raakte. Zijn gedicht ‘Testament van een rebel’ begint met dit juweeltje: ‘Geef mij een pen / opdat ik kan zingen / dat leven niet voor niets is.’ Het bijzondere aan deze strofe zit ‘m natuurlijk in het woord ‘zingen’. Een pen kan veel. Ophemelen of neersabelen. Liefde betuigen of haat prediken. Nieuwe woorden vastleggen of oude woorden nieuw leven inblazen. Met een beetje talent kun je met een pen zelfs tekenen. Maar zingen? Nee. Jawel, in de hand van Breytenbach dus wel. Die laat zijn pen zingen dat leven niet voor niets is; daar is de dichter dus kennelijk blij om. Toch roepen de laatste woorden (bij mij althans) een vraag op. Want ‘het leven is niet voor niets’ kan twee dingen betekenen. Of: je leeft niet zomaar, het leven heeft een doel. Of: het leven is niet gratis, je moet er in investeren. Ik ben er nog niet uit naar welke van de twee betekenissen Breytenbach hier verwijst. Ik denk de eerste, want zijn leven en werk had een duidelijk doel: de vloer aanvegen met de apartheid en met de autoriteiten die deze misdaad tegen de menselijkheid maar ongestraft bleven begaan. (Wie was hier eigenlijk de terrorist: de dichter of de dictator?)

Ik wil mijzelf op geen enkele manier vergelijken met Breyten Breytenbach. Maar ik kan wel een poging wagen om mijn pen eens wat vaker te laten zingen. Een liefdeslied vol passie. Een aria vol drama. Een protestsong vol opgekropte woede.

En ik ga een bundel van Breytenbach kopen. Liefst onvertaald, in het zangerige Afrikaans.

25 november 2024 / 806

 

VALPARTIJ(TJE)

En daar zat ik ineens. Op mijn knieën op het asfalt, de fiets met omgeslagen stuur naast me. Ik wilde even pauzeren om een foto te maken van de laat-zomerse nevel die als een zorgzame deken over het weidelandschap gedrapeerd lag. Bij het afstappen had ik een ongelukkige beweging gemaakt, waardoor ik mijn evenwicht verloor. Het was een zachte landing. Een ‘val zonder erg’, zoals Belgische wielerverslaggevers zeggen als de gevolgen niet al te dramatisch zijn.

Ik wilde opstaan, maar het bijna 79-jarige lijf beschikt niet meer over de lenigheid van de jonge god die er ooit in huisde. Het moet een meewarig beeld zijn geweest voor de toevallige voorbijganger, zo’n man die geknield en hulpeloos naast zijn fiets zit alsof hij een Hogere Macht wilde aanroepen: trek mij even overeind.

Het was geen Hogere Macht die uitkomst bracht, maar een dame in een zwarte SUV, een Volvo. Het merk gaf mij hoop, want ik ken best veel mensen met een Volvo en die zijn allemaal aardig. Deze mevrouw bleek geen uitzondering. Zij stopte, stapte uit en stelde de ietwat overbodige vraag of ze iets voor mij kon doen. “Misschien kunt u mij even helpen met opstaan”, zei ik. Het kwam er wat beschaamd uit, want ik ben nog zo ouderwets dat ik vind dat mannen vrouwen overeind moeten helpen en niet andersom. “Natuurlijk”, zei ze en ze voegde de daad bij het woord met een bijna innige omstrengeling – je zou alleen al daarom vaker van je fiets moeten vallen met een aardige dame in een Volvo in je nabijheid.

Of ik ergens pijn had, wilde ze weten. Geheel naar waarheid antwoordde ik van niet. Daarmee leek het incident keurig afgewikkeld, maar ik bleek de dame in kwestie behoorlijk te onderschatten. Als een volleerd fysiotherapeut liet ze mij allerlei bewegingen maken. Of ik mijn hoofd alle kanten op kon draaien. Of ik mijn schouders naar voor en naar achter kon bewegen. Of ik mijn armen en benen kon buigen. Of mijn polsen en mijn handen nog konden wat ze normaal kunnen. En of ik met mijn heupen de hoelahoep-zwaai kon maken, zowel linksom als rechtsom (ze deed het voor).

Ik kon het allemaal. En nee, niets deed pijn.

Ze complimenteerde mij met het feit dat ik een helm droeg: “U bent nu wel niet op uw hoofd gevallen, maar dat had natuurlijk óók gekund.” Waarop ik quasi-humoristisch opmerkte dat ik nu wel over kniebeschermers begon te denken. Ze lachte: “Ja, maar het houdt een keer op natuurlijk.” Tot slot vroeg ze of ik nog een lange rit voor de boeg had. “Vijf kilometer, dan ben ik thuis”, zei ik. “En dat redt u wel?” “Ja hoor, maakt u zich geen zorgen.” Ik gaf haar een hand en bedankte haar hartelijk voor haar hulp. “Graag gedaan”, zei ze en ze verdween met haar Volvo in de nevel.

Thuisgekomen zag ik wat bloedvlekken in mijn linker broekspijp: drie wondjes op mijn onderbeen. Jammer dat ik de scheenbeschermers uit mijn voetbalverleden niet bewaard heb.

29 oktober 2024 / 805

 

GAZELLE

De vriendin van onze tweede kleinzoon was een van de 20.000 (!) deelnemers aan de halve marathon van Eindhoven. En wij zouden een poging doen om haar aan te moedigen. Poging ja, want pik een frêle meisje er maar eens uit als zo’n bonte menigte in dicht opeengepakte cohorten op roffelend schoeisel aan je oog voorbijtrekt. Ze hielp ons door vooraf te melden dat zij in het roze gekleed zou gaan en dat zij haar precieze vertrektijd nog zou laten weten. Wij wonen op slechts vijf wandelminuten van het parcours, ter hoogte van het vijfkilometerpunt, dus daar zouden wij ons posteren.

‘We gaan nu’, appte ze vlak voor half een. Bij een snelheid van tien kilometer per uur zou ze dus tegen de klok van enen passeren. En daar stonden we, keurig op tijd, de focus op roze. De statisticus in mij had al snel becijferd dat ongeveer tien procent van de rennende vrouwen voor een outfit in deze kleur had gekozen. Uitgaande van een 50/50 verhouding mannen/vrouwen moesten wij onze mogelijk aanstaande schoonkleindochter dus uit duizend loopsters zien te filteren om gericht ‘hop-hop-hop’ of woorden van gelijke strekking te kunnen roepen.

Gelukkig zien niet alle roze loopsters er net zo uit als onze persoonlijke favoriete. Je hebt slanke naast gevulde loopsters. Vrouwen met de gracieuze gang van een gazelle naast types die zich voortbewegen als gekwelde wezens met likdoorns op ongelukkige plaatsen. Jonge meiden naast dames die al door de tand des tijds zijn aangetast. Wij moesten dus letten op een slanke, gazelleachtige jonge vrouw in het roze.

We stonden op het gras tussen de rijbaan en het trottoir en keken uiteraard naar de rijbaan, daar waar de massa liep. Er waren al minstens honderd roze vrouwen gepasseerd, van wie er dertig enigszins in het profiel van kleinzoons vriendin pasten, toen wij schuin achter ons “Hoihoi!” hoorden roepen. En daar was ze, brede lach op het nog frisse gezicht. Hoe attent: ze had speciaal voor ons voor het trottoir gekozen. Ik slaagde er nog net in om tijdig mijn hand uit mijn jaszak te halen, zodat wij een klaterende high five konden produceren. “Succes!”, riepen wij toen wij haar nakeken. Ze loopt mooi, zeiden we tegen elkaar. Als een gazelle, inderdaad.

Intussen had onze kleinzoon zich bij ons gevoegd. Hij begeleidde zijn vriendin per fiets. In een kloek formaat schoudertas bewaarde hij wat benodigdheden voor na de finish en een setje schone kleren. Op zijn telefoon kon hij precies zien waar zijn gechipte geliefde zich voortbewoog, zodat hij zich snel genoeg weer aan haar zijde kon melden, desnoods door een stukje van de route af te snijden – leve de zegeningen der technologie.

We keken nog even naar de achterhoede van het deelnemersveld. Aandoenlijk om te zien hoe ook oudere, zwaardere en niet bepaald atletisch lopende mannen en vrouwen de uitdaging waren aangegaan. Hier is bewondering op zijn plaats, want ik zie het mezelf nog niet doen, 21,1 kilometer hollen.

Terugwandelend voelde ik dat mijn ene hand warmer was dan de andere. Dat was de hand van de high five. Ja, zo’n klap komt hard aan als een gazelle op volle snelheid ligt.

13 oktober 2024 / 804

 

AF EN TOE

Weet u het verschil tussen de tijdsbepalingen ‘af en toe’, ‘zelden’ en ‘soms’? Ik niet. Toch werd ik voor deze keuze gesteld toen ik een longfunctieonderzoek moest ondergaan. Dat vond de huisarts nodig om er zeker van te zijn dat er geen sprake was van een ‘onderliggend probleem’ na de longontsteking die mij twee maanden lang achter de dranghekken van het maatschappelijk speelveld had geplaatst. Tussen al het geblaas door kreeg ik een vragenlijst overhandigd die ik, bij een gratis kop koffie, op mijn gemak mocht invullen. Er stond een kwartier voor, wat voor iemand met een gemiddelde intelligentie – ja, ik ben een bescheiden mens – rijkelijk lang lijkt. Je hoeft er niet eens voor te kunnen schrijven, want achter elke vraag staan vijf mogelijke antwoorden met een rondje ervoor. Je moet het rondje van jouw keuze zwart maken en dat kan zelfs iemand die nooit verder is gekomen dan anderhalf jaar peuterspeelzaal.

De tekstschrijver in mij kreeg het desondanks knap moeilijk omdat sommige antwoorden zo dicht bij elkaar lagen. Of ik kortademig was na een inspanning als traplopen, wilde de vragenlijst bijvoorbeeld weten. (Tja, wij hebben thuis niet eens een trap, maar zo’n vragenlijst kan natuurlijk geen rekening houden met zulke buitenissige types.) Ik kon kiezen tussen de uitersten ‘nooit’ en ‘altijd’, met drie tussenmogelijkheden. En daar stonden ze: ‘af en toe’, ‘zelden’ en ‘soms’.

Het kwartier was te kort. Ik probeerde de vijf opties in mijn hoofd op een soort schaal van nul tot tien te positioneren, waarbij nul stond voor ‘nooit’ en ‘tien voor ‘altijd’. Ik zette ‘zelden’ op twee, ‘af en toe’ op drie en ‘soms’ op vier. Uiteindelijk besloot ik voor drie te kiezen, maar het had evengoed twee of vier kunnen zijn. En dat terwijl ik niet eens weet hoe ik me na het traplopen voel, want het kan wel twee maanden geleden zijn dat ik nog eens zo’n ding beklom. [Dat was bij onze pedicure, die haar behandelruimte op de eerste verdieping van haar huis heeft ingericht. Ik kan me niet herinneren dat ik toen kortademig was, en als dat wel zo was geweest had ik drie kwartier gehad om er, terwijl de pedicure mijn voeten bekwaam onder handen nam, in een comfortabele stoel van bij te komen. Was de vraag geweest ‘Bent u na uw bezoek aan uw pedicure kortademig?’, dan had ik ‘nooit’ ingevuld.]

In een grijs verleden volgde ik ooit een cursus marktonderzoek. Daar leerde ik dat je vragen altijd zo moet stellen dat iedereen, van welk intellectueel niveau dan ook, er een eenduidig antwoord op kan geven. Zo’n cursus lijkt me ook wel iets voor zorgverleners en hun achterban.

Aangezien ik door het onderzoek urenlang niet had kunnen roken, was dat het eerste wat ik na afloop deed – stil maar, ik weet het. Ik werd er een heel klein beetje kortademig van. Maar dat kwam natuurlijk omdat ik wel vierentwintig keer heel hard had moeten in- en uitademen tijdens het onderzoek. En het was na twee kuchjes alweer over.

‘Moet u weleens hoesten als u hebt gerookt?’ Eh… zelden. Wacht even: af en toe. Of nee: soms.

8 oktober 2024 / 803

 

ZWAM(MEN)

Ineens zag ik iets geel-oranje-roods achter een van de monumentale eikenbomen in het park achter ons huis uitsteken. Nadere inspectie leverde mij natte voeten op, met dank aan de dauw die het hoge gras had bezwangerd, maar ook het fascinerende beeld van een kolossale paddenstoel. Met kolossaal bedoel ik: bijna een meter hoog, een halve meter breed en opgebouwd uit wel honderd van die platte, pannenkoekachtige schijven. De parasiet had een mooi plekje uitgekozen. Deze eikenboom is namelijk jaren geleden door de bliksem getroffen. Hij overleefde de klap wonderwel, maar hield er een enorme scheur in zijn bast aan over. En daar houden parasieten van, want zo’n scheur scheelt een hoop geboor en geknaag om tot de voedzame boomsappen door te dringen.

Nu weet ik hoegenaamd niets van paddenstoelen, dus maakte ik een foto en verzocht Google daar zijn wonderbaarlijke licht over te laten schijnen. Het bleek om een zwavelzwam te gaan. Die komt in onze streken en in deze tijd van het jaar op ruime schaal voor, maar dit was wel een héél mooie. En vooral een héél grote.

Zulke ontdekkingen maken de napluizer in mij wakker. Zo weet ik inmiddels dat de zwavelzwam eetbaar is, al moet je wel even kijken welke boom als gastheer heeft gefungeerd. Sommigen krijgen hevige buikkrampen als de zwam bijvoorbeeld van een vlierbes is geplukt, want die sappen bekomen de mens niet erg – over het effect van de jeneverbes op de zwam heb ik helaas niets kunnen vinden. De zwavelzwam schijnt naar kip te smaken en ook de textuur van kip te hebben. Vandaar dat hij in culinaire kringen te boek staat als ‘boomkip’, wat niet heel creatief bedacht is, maar koks zijn ook geen schrijvers. Hij hapt trouwens lekker weg, want de structuur is tamelijk losjes, zeg maar: sponsachtig.

En dat bracht mij op de kwestie waar het woord ‘zwam’ eigenlijk vandaan komt. Het etymologisch woordenboek leerde mij dat wij het hebben overgenomen uit het Duits. En, jawohl, der Schwamm betekent ‘de spons’. Zo viel alles een beetje op zijn plaats.

Alles? Nee, want waarom gebruiken wij ‘zwammen’ als werkwoord voor, laat ik zeggen: geklets in de ruimte? Hier volstond het etymologisch woordenboek met de uitleg ‘herkomst onduidelijk’. Ja hallo, zo kan ik ook een woordenboek maken. Dus waag ik zelf maar een poging tot nadere duiding; tenslotte kom ik uit een familie waar het zwammen tot kunst is verheven. Ik hou het er voorlopig op dat wij altijd naar een familiebijeenkomst gaan met zwaar gevulde sponsen in ons hoofd, waaruit wij in de loop van zo’n avond kneepje voor kneepje de meest onzinnige uitspraken loslaten. En gelachen dat we hebben!

Enfin, ik heb weer een boel geleerd vandaag. Ik denk dat ik morgen heel voorzichtig één zo’n pannenkoekje uit de zwavelzwam peuter om hem in stukjes in een omelet te verwerken. En van de foto laat ik een vergroting maken die ik zal inlijsten. Dat wordt de wisseltrofee voor de grootste zwamneus van onze familie.

Nu denkt u waarschijnlijk dat ik die trofee zelf wel zal winnen, maar dan kent u mijn broers nog niet.

23 september 2024 / 802

 

DE ECHTE TROONREDE

Leden der Staten-Generaal,

Voor het eerst in mijn indrukwekkende carrière als staatshoofd van dit land weiger ik de tekst voor te lezen die de minister-president, samen met de Rijksvoorlichtingsdienst, voor mij heeft opgesteld. Daar zal de heer Schoof wel van schrikken, maar hij krijgt het komende jaar nog wel ergere dingen voor zijn kiezen. U hoort dus mijn eigen verhaal; ik heb jandorie als monarch toch nog wel íéts te vertellen? Voordat u bang bent dat ik verbaal uit de bocht zal vliegen – dat beeld schijnt nogal hardnekkig te zijn – haast ik mij te zeggen dat ik hulp heb gevraagd van een ervaren tekstschrijver uit Eindhoven.

Ons geliefde kikkerlandje verkeert in zwaar weer. Zelf merk ik daar niet zoveel van, maar het schijnt dat het gewone volk nogal gebukt gaat onder hordes binnenvallende buitenlanders, falende overheidsdiensten, zorgverleners die zelf nog het meest behoefte hebben aan zorg, gebrekkig functionerende onderwijsinstellingen, stinkende mesthopen, stervende natuur, dreigende taal van ene heer Poetin en, last but not least, veel te veel fatbikes in onze straten.

Bij de laatste verkiezingen is gebleken dat al deze perikelen geleid hebben tot een zorgwekkende ruk naar rechts, met als gevolg dat een geblondeerde eenmanspartij het de facto voor het zeggen heeft gekregen in Nederland, met steun van een struise boerendame en een heer die zich bij elk pufje tegenwind huilend in het oosten des lands terugtrekt. En dan is er nog de partij van de rijkelui, met wie ik mij uiteraard het meest verwant voel, die ook nog haar zegje mag doen. Alles bij elkaar nogal een samengeraapt zootje dat ik vandaag in de ogen mag kijken, voor zover ik die kan zien met al die maffe hoedjes.

Wat heb ik u te zeggen? Niet veel, want ik vrees dat het bij jullie toch het ene oor in en het andere weer uit gaat. Luisteren naar anderen, al betreft het hier het staatshoofd zelf, is aan jullie namelijk niet besteed, gewend als jullie zijn aan het uitsluitend openstaan voor jullie eigen echo. Toch wil ik kwijt dat ons land gebaat zou zijn bij een meer harmonisch bestuur, dat zich niet vastbijt in de verschillen van inzicht maar juist op zoek gaat naar de overeenkomsten. Ik wil een land vóór mij zien dat geregeerd wordt door goedwillende, positief ingestelde en vooral verstandige mensen. Dat kan alleen als alle partijen hun ideologische veren afschudden en bereid zijn van hun stokpaardjes af te stappen.

Laat dus de zo moeizaam tot stand gekomen regeringsverklaring maar zitten; daar komt toch allemaal niks van terecht. Steek de koppen bij elkaar, liefst andere koppen dan die we tot dusver hebben zien bekvechten, en maak gewoon een goed plan waar we allemaal in kunnen geloven. Dat is niet eenvoudig, maar weet dat u altijd bij mij terecht kunt voor een paar goede tips. Kom ik er niet helemaal uit in mijn eentje, en dat zit er dik in, dan heb ik altijd nog Maxima en mijn goede, oude en wijze moeder. Bovendien mag ik 24 uur per etmaal naar Eindhoven bellen voor wat doordachte adviezen. Die zijn niet gratis, maar we hebben toch al een begrotingstekort.

Ik wens u voor de komende parlementaire periode van ongeveer zes weken veel wijsheid. En dan nu, in de ijdele hoop dat we geen fatbikes tegenkomen: de rijtoer!

16 september 2024 / 801

 

ADEMPAUZE

Ik was aan huis gekluisterd door toedoen van een boze bacterie die het op mijn longen had voorzien. De dokter verordonneerde volstrekte rust, schreef twee kuren voor, stond tijdelijk de maximale dosering paracetamol toe en drukte mij op het hart goed naar mijn lijf te luisteren en vooral niet te denken dat het ‘maar een griepje’ was.

Nu is niets zo vervelend als verplicht in je bed blijven op het hoogtepunt van een mooie zomer, als het buitenleven aan alle kanten aan je zit te trekken. Ik heb dan ook voorzichtig de hand gelicht met de voorschriften door een deel van de bedtijd in een luie stoel in de tuin door te brengen. Even hoopte ik dat ik nu eens lekker elke dag op mijn dooie gemakje een spitse column kon gaan schrijven, maar daar stak de bacterie een stokje voor. Blijkbaar had die haar werkterrein uitgebreid naar mijn hersenen; ik kreeg althans niet één zin uit mijn klavier geklopt zonder dat er onzin op het scherm verscheen. ‘Adempauze’ dus voor de stukjesschrijver, bedacht ik, wat ik zelf wel een creatieve term vond voor iemand die het zo benauwd heeft. Gelukkig had de receptuur van de arts tevens voorzien in een zogeheten puffer waarmee ik mijn verkrampte luchtwegen tijdelijk wat kan verwijden (ik las per ongeluk ‘luchtwegverwijderaar’ in de bijsluiter, wat mij bij nader inzien een iets te rigoureuze therapie leek). Het spul dat je met de puffer naar binnen hijst, heet trouwens ipratropiumbromide, het is maar dat u het weet.

Enfin, we zijn er weer. Dat wil zeggen: stap voor stap herneemt het normale leven zijn loop. Ik besloot een klein stukje te gaan fietsen om te kijken hoe ver het genezingsproces na ruim twee weken was gevorderd. Nou, nog niet erg ver. Maar wel ver genoeg om verbaasd vast te stellen hoe hard de mais was gegroeid: van knie- tot schouderhoogte. Om te zien hoe intens groen de boomkruinen inmiddels waren. En hoe weelderig de vegetatie in de bermen. Veel groener, veel weelderiger bestaat niet, wat erop duidt dat de zomer aan zijn laatste etappe is begonnen. Gelukkig voorspellen de weer-apps op mijn telefoon nog heel wat mooie dagen; misschien zijn het er genoeg om serieus aan herstel van mijn conditie te kunnen blijven werken. Dat gaat nog weken vergen, aldus de dokter.

Intussen heb ik, tot mijn eigen verrassing, vastgesteld dat dit mijn achthonderdste column is! Dat begint ergens op te lijken voor iemand die ooit schreef dat hij niet zou rusten voordat het er duizend zouden zijn. Als ik de gemiddelde frequentie van de laatste jaren aan kan houden, is het over drie jaar zo ver. Op voorwaarde natuurlijk dat de bacterie niet met nog zwaarder geschut komt om mij tot adempauzes te dwingen.

Ik zal voor de zekerheid nog wat van de puffer met ipratropiumbromide achter de hand houden.

22 augustus 2024 / 800

 

KAMALA

Ineens duikt het woord overal op: POTUS. Ik had geen idee wat dat nou weer betekent, maar het blijkt te staan voor President Of The United States. Grappig dat deze afkorting maar één letter afwijkt van de betekenis van de meisjesnaam Kamala. Dat is namelijk Tamiliaans voor Lotus. Haar grootvader van moederskant kwam uit die contreien, vandaar. Curieus is zeker de naam van diens geboortedorp: Thulasendrapuram. Wie dat uit kan spreken zonder dat zijn gebitsprothese losschiet, mag een talenwonder heten – mij is het niet gelukt.

Ze zijn in Thuladinges (het zal me niet nog een keer overkomen met dat gebit) begrijpelijkerwijs apentrots op ‘hun’ Kamala; het hele dorp hangt vol met haar portret. Je zult het ook maar meemaken: je woont in een bijna onvindbaar gat met zeshonderd inwoners, in een immens land aan de andere kant van de wereld, je leeft van de kokosnotenteelt (vandaar de apentrots) en uitgerekend het zaad van een van jouw vroegere dorpsgenoten schiet wortel in het Witte Huis.

Gaat Lotus écht naar het Witte Huis? In elk geval hoop ik het van harte. Tenslotte is elke willekeurige Amerikaan beter dan het ongeleide projectiel dat haar tegenstander is in november. Deze Tronald Dump zou een ramp voor de VS en de wereld zijn, zoals hij al eerder bewees. Mocht hij meer stemmen halen dan Kamala, dan hoop ik dat alle zeshonderd Thuladingenezen voor het eerst van hun leven hun vredige dorp verlaten, ziedend van woede in een Boeing stappen met medeneming van hun volledige jaaroogst aan kokosnoten om daarmee het Witte Huis te bestoken – poets wederpoets. De beste Thuladingse notenwerper krijgt de opdracht beide oren van Tronald Dump vól te raken, zodat de proleet zelfs zijn eigen geraaskal niet meer kan horen. Dat zal hem leren!

Maar maakt ze écht een kans, Kamala? Ik denk het wel. Ze is vrouw, donker, nog vrij jong en democraat. Ze ziet er bovendien best goed uit, wat geen criterium zou mogen zijn maar het in Amerika wél is. Ze mist nog wel een duidelijk politiek profiel; dat krijg je als je bijna vier jaar in de schaduw van de grote baas hebt gewerkt. Dat laatste is dan ook wel weer een voordeel: ze weet donders goed wat het ambt inhoudt en hoe de hazen in Washington en daarbuiten lopen. En ze heeft nog drie maanden om goed te demonstreren waar ze voor staat. Dat menigeen haar wel ziet zitten, blijkt alleen al uit het feit dat ze binnen een paar dagen 200 miljoen dollar aan campagnegeld binnen wist te hengelen. Ik heb weleens een week gehad waarin ik minder verdiende.

Het woord is straks aan het Amerikaanse volk en zo hoort het ook. Dat betekent helaas wel dat het nog geen gelopen race is voor Kamala. De grote vraag wordt of zij in woord en daad is opgewassen tegen de onfrisse ideeën en de volksmennerij van Tronald Dump. Kortom: we zullen zien of Lotus POTUS wordt.

Gelukkig zijn er altijd nog de brave burgers van Thuladinges. Als ik hen was zou ik de kokosnoten alvast klaarzetten. En flink oefenen met het oorwerpen.

29 juli 2024 / 799

 

 

GELOOF

Een van mijn vaste mijmerplekjes is het Mariakapelletje aan de rand van het stadsdeel waar ik ben opgegroeid; ik schreef er al eens eerder over. Het staat ongeveer halverwege een van mijn vaste fietsrondjes. Het is een eenvoudig, haast sober kapelletje met een al even simpel, wit Mariabeeld. Ik stop er graag, omdat niets je daar kan afleiden van je eigen gedachten. Ik ga er in gesprek met mezelf, al moet ik als a-religieuze rondfietser toegeven dat de nabijheid van Maria ertoe bijdraagt dat ik in dat gesprek de grenzen van het fatsoen respecteer. Het is niet veel, maar dát heb ik dan tenminste nog aan het door mij losgelaten katholieke geloof overgehouden.

Er is nog een reden waarom het kapelletje een favoriete mijmerplek is: er staat een houten bankje voor. Het helt door de tand des tijds een beetje achterover, maar ik zit er lekker op. Al peinzend rook ik er graag een sjekkie. Voor de grap vraag ik altijd aan Maria of ze daar bezwaar tegen heeft, maar ze zegt niets terug. Dus dan mag het.

Toen ik gisteren thuiskwam van mijn fietstocht miste ik het etui waarin ik mijn shag bewaar. Mijn hemel, natuurlijk op het bankje laten liggen, wist ik meteen. Nu raak ik niet direct in paniek als ik een keer een paar plukjes tabak kwijtraak, maar het etui is mij dierbaar. Het is met de hand gemaakt door de inmiddels overleden vader van mijn schoonzoon – oftewel de schoonvader van mijn dochter – en het verbergt op discrete wijze het verminkte uiterlijk van de hedendaagse tabaksverpakking. Het ‘bouwen’ van een sjekkie krijgt er zowaar iets deftigs door. Dus ik nam de auto om zo snel mogelijk terug te gaan naar de plaats des onheils. Tot mijn teleurstelling lag het etui niet meer op het bankje. Iemand moest het meegenomen hebben en Maria had niet ingegrepen.

Net toen ik ik enigszins ontredderd naar het lege bankje stond te staren, kwam er een man uit het kapelletje. Stevig gebouwd type van mijn leeftijd, Indisch voorkomen, flinke buik, sjofel gekleed en nogal zichtbaar uitgerust met een slecht gebit. “Bent u iets kwijt?”, vroeg hij. Ik vertelde hem dat ik een klein uurtje eerder op het bankje een zwart etui had achtergelaten en dat ik het erg jammer vond dat het er niet meer lag. “Zat er iets bijzonders in?”, wilde hij weten. “Dat niet”, zei ik, “maar het etui zelf zal ik erg missen.” Terwijl hij het stuur van zijn fiets al vast had, wees de man ineens naar het hoge gras achter het bankje: “Daar ligt iets, geloof ik”, zei hij. En jawel, tussen een warrige hoop sprieten was de punt van het etui zichtbaar. “Ik zou daar nooit gezocht hebben”, zei ik. “Ik dus wel”, was zijn reactie.

Ik complimenteerde de man met zijn scherpe blik en bedankte hem voor zijn hulp. Hij wees naar het kapelletje en zei: “Misschien kunt u háár beter bedanken!” Hij stapte op zijn stokoude fiets, zwaaide nog even en reed krakend en piepend weg.

Soms ben ik jaloers op mensen met een rotsvast geloof.

19 juli 2024 / 798

 

 

BEUL OLLIE

Een paar seconden voor het einde van de reguliere speeltijd neemt Ollie Watkins, tien minuten eerder ingevallen voor Harry Kane, de bal uit de draai op zijn slof. Met een droge knal schiet hij de droom van miljoenen Nederlanders definitief aan diggelen. Die droom: zondag naar Berlijn, waar wij de Spanjaarden weleens even in de pan zouden hakken. Tenslotte was ons dat in de zestiende eeuw ook gelukt, zij het op het slagveld en in de woelige wateren in plaats van op een Duits voetbalveld, omringd door een golvende zee van oranje gekte.

Ollie wie? Ollie Watkins. Zijn voornaam doet ons eerder denken aan de goedmoedige Heer Bommel uit de strips van Marten Toonder dan aan de Britse beul die Bart Verbruggen vergeefs naar de hoek van het doel liet duiken. Ollies schot was minder fraai dan dat waarmee onze Xavi Simons in de zevende minuut de score had geopend, maar wat heb je aan schoonheid als je er niks mee verdient – menig armlastig kunstenaar kan erover meepraten.

Ze lijken trouwens wel een beetje op elkaar, Ollie en Xavi. Allebei donkerkleurig van huid, een beetje hetzelfde karakter ook. En ongeveer dezelfde manier van optreden: soms wat dromerig, maar dan ineens zo onnavolgbaar handig met de bal dat ze hun directe tegenstanders degraderen tot houten klazen die zich afvragen waarom ze eigenlijk geen schaker of dammer zijn geworden. En dan scoren ze, Xavi en Ollie.

Ollie wordt door de Engelse bondscoach voornamelijk ingezet als het niet loopt zoals hij wil. Want Ollie kan, net als bijvoorbeeld onze Wout Weghorst, een wedstrijd zomaar doen kantelen. Nou ja, dat hebben we dus geweten. Aanleggen, schieten, raak. Voetbal zoals voetbal bedoeld is.

Het zal Ollie Watkins een zorg zijn dat hij de Oranjesupporters in rouw heeft gedompeld. Voorafgaand aan de wedstrijd dweilden ze met honderdduizend (!) man/vrouw van links naar rechts en terug door de Dortmundse dreven. De voorpret was enorm. Engeland? Peanuts, jongen, doen we even. En thuis zaten naar schatting zeven miljoen mensen op de bank zakken chips en schalen bitterballen weg te spoelen met liters bier, want spanning doet eten en drinken.

Ten huize van de columnist heerste verdeeldheid. Mijn vrouw heeft niets met voetbal en al helemaal niet als er vaderlandslievende gevoelens aan te pas komen. Zij keek liever naar een Duitse ‘Krimi’ – ook heel spannend, zei ze – waardoor ik mijn toevlucht maar nam tot mijn tablet en koptelefoon aan de tuintafel. Ze reageerde niet eens toen ik luidkeels juichte bij onze 1-0 en evenmin toen ik ‘Scheisse’ schreeuwde bij de onterecht toegekende en helaas benutte strafschop. Vermoedelijk vielen die gebeurtenissen precies samen met twee bloedige moorden op haar scherm. Na de 2-1 van Ollie schijn ik, geheel verdoofd, in een diepe stilte weggezakt te zijn; zelf weet ik daar niets meer van. Ik nam nog maar een vaderlandslievend borreltje en zocht zwijgend mijn bed op.

Gelukkig hebben we de Tour de France nog.

11 juli 2024 /797

 

ZWEMMEN

Nu het eindelijk zomer is en meteen bloedheet, wordt het weer leuk om te gaan zwemmen, zeggen de mensen. Maar ik heb niks met zwemmen, nooit gehad ook. Je wordt er nogal nat van en je mag al blij zijn als je drie kilometer per uur haalt – wat een verspilling van energie. Van die snelheid kan ik trouwens alleen maar dromen. En áls ik van zwemmen droom, is het meestal een nachtmerrie, want ik verzuip binnen enkele seconden, tenzij ik op het ‘moment suprême’ wakker schiet, wat gelukkig meestal het geval is.

Weet je wat het is? Ik geloof dat ik zwemtechnisch iets niet helemaal goed doe. In elk geval kom ik, als ik mezelf ooit te water laat, nauwelijks vooruit. Dat had ik als kind al; ik heb dan ook geen zwemdiploma. Ik kan daar nóg kwaad om worden, om het armetierige zwemonderricht in de jaren vijftig. Bij het schoolzwemmen begonnen we in het bassin van veertig centimeter. Dat was ‘om aan het water te wennen’. Na vier of vijf lessen werden wij geacht genoeg durf te hebben verzameld om te verkassen naar het bassin van negentig centimeter, waar de echte zwemles begon. Helaas werden de angsthaasjes, onder wie deze columnist, als weeskindjes achtergelaten in het veertigcentimeterbassin. Aan ons, de hopeloze gevallen, werd verder gedurende het hele schooljaar geen aandacht meer besteed. Harde tijden waren dat, net wat u zegt.

Hoe komt het dat ik nooit goed heb leren zwemmen? Het probleem is, denk ik, dat mijn arm-/beenslagcoördinatie niet klopt. Dus dat er twee ledematen vooruit willen en de andere twee achteruit. Per saldo hang je dan stil en kun je net zo goed helemaal geen slagen maken. Maar ja, dan zak je naar de bodem, tenminste ik.

Mijn zes jeugdvrienden plaagden mij decennialang graag met dit gebrek. Als wij weer eens een gezamenlijk matenweekend hadden gepland, stond er steevast op het lijstje mee te nemen spullen: zwembroek. Maar er stond nooit zwemmen op het programma. Ik kaatste de bal dan terug door te zeggen dat wij mensen niet gemaakt zijn om ons in het water voort te bewegen, want dat de Schepper ons dan wel had uitgerust met kieuwen en van die vliezen tussen de tenen.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw had ik een alleraardigste vrouwelijke collega die in haar vrije tijd zwemlessen gaf. Toen ik mij een keer liet ontvallen dat ik echt bijna alles kon behalve zwemmen, bood ze mij geheel gratis een lesmiddag aan. “Dan beginnen we om twee uur en dan kun jij om vijf uur zwemmen, gegarandeerd”, beloofde ze, “iedereen kan namelijk leren zwemmen, ja zelfs jij.” Het is er nooit van gekomen, en ik geloof niet dat ik dat erg jammer vind.

Hoe ik hierop kom? Nou, ik maakte gisteren een flinke fietstocht waar een rondje om een kloeke recreatieplas deel van uitmaakte. Ik zag in de verte wat gespetter, maar de meeste gasten lagen lui op het gazon een kleurtje te krijgen. Kennelijk waren ze na het kletsnatte voorjaar wel even klaar met al dat water.

Ik was trouwens ook nat na het fietsen. Maar dat was tenminste eerlijk zweet.

28 juni 2024 / 796

 

VADERDAG

Wij vieren al jaren geen Moederdag en Vaderdag meer. Daar zijn wij mee gestopt toen onze kinderen te groot werden om ons nog te verrassen met op school vervaardigde tekeningen, knutselwerkjes of versjes. Niet dat we daar geen dierbare herinneringen aan hebben hoor. Jarenlang werd mijn bureau nog opgevrolijkt door de aanwezigheid van een pleerolhuls-op-voetjes waarin mijn potloden en pennen stonden te pronken. ‘Voor de liefste papa’ stond er met vier kleuren viltstift in kinderlijk handschrift op geschreven. Naar ik meen was de grauwe huls ook nog versierd met opgeplakte hartjes.

Ik heb het kostbare bureau-accessoire pas naar de prullenbak verwezen toen de kinderen op de universiteit zaten en de pleerolhuls door het intensieve gebruik en de tand des tijds spontaan in elkaar was gezakt. Dus zeg niet dat ik de cadeautjes niet waardeerde, al weet ik niet meer of dit specifieke exemplaar door zoon dan wel dochter in elkaar was geflanst. Eerlijk gezegd ben ik er ook nooit zeker van geweest dat het aandoenlijke gefröbel op eigen initiatief van de kinderen had plaatsgevonden of dat de juf hen daartoe had gedwongen.

Mijn ouders vierden deze hoogtijdagen nog wel. Meestal kwamen dan alle kinderen en kleinkinderen, waarna mijn vader een maandlang niet meer naar de sigarenwinkel hoefde. [Terzijde. Mijn vader rookte bolknakken van het merk Agio Gouden Oogst. Per toeval liep ik laatst in mijn eigen tabakswinkel een vertegenwoordiger van Agio tegen het lijf. Ik vroeg hem of ze Gouden Oogst nog steeds maakten. Er volgde een volmondig ‘ja’, maar wel met de kanttekening dat de vraag ernaar hard terugliep. “Die klanten zijn onderhand allemaal dood”, zei hij. Dat moest ik helaas uit eigen ervaring beamen.]

Maar goed, wij doen er dus niks meer aan. Wat niet wil zeggen dat onze dochter zich daar bij heeft neergelegd. Aan ons prikbord hangt nog steeds een kaart met als opschrift ‘Dit is niet voor Moederdag, maar alleen omdat je de liefste moeder bent’. En op Vaderdag komt ze meestal onaangekondigd langs. Als ze mij het slot van de voordeur hoort omdraaien, roept ze al door die deur heen “Wij komen niet voor Vaderdag hoor.” Waarna ik een feestelijk verpakte fles zeer oude en dus veel te dure jenever in handen gedrukt krijg. Zoonlief heeft iets meer respect voor ons besluit om deze dagen niet te vieren. Maar hij belt wel en wenst mij dan een fijne Vaderdag.

Zondag is het weer zover. Zoon heeft dan zijn eigen feestje, want hij viert met zijn gezinnetje het tegenwoordig tamelijk zeldzame jubileum van 25 jaar huwelijk, in een luxueus vakantiehuis in Zeeland. Maar onze dochter heeft al een appje gestuurd of wij het gezellig vinden als zij en haar man zondagmiddag op bezoek komen om samen naar het EK voetbal te kijken. Alweer zo’n omtrekkende beweging om de aandacht af te leiden van het eigenlijke doel van haar bezoek: Vaderdag.

Ik zal een berichtje terugsturen. Dat we het inderdaad érg gezellig vinden en dat ze ditmaal gerust een cadeautje mee mag brengen: winst van Oranje tegen de Polen.

14 juni 2024 / 795

 

GERRIT

In de aanloop naar het EK voetbal overpeins ik wat er gebeurd zou zijn als ik na twee jaar bij de B-junioren van mijn amateurclub niet was overgestapt naar de scouting. Misschien was ik wel doorgegroeid naar de jeugdopleiding van PSV en, wie weet, naar het eerste elftal. En, zo droomde ik verder, was ik wel deel gaan uitmaken van de beste selectie die Oranje ooit heeft gekend, die van 1974.

Als het aan Gerrit had gelegen, was ik in 1959 doorgegaan met voetballen. Want Gerrit had dankzij mij een belangrijk doelpunt gemaakt in het toernooi dat wij in de zomervakantie afwerkten tijdens een voetbalkamp in Zundert.

Dat zat zo. Mijn club had een team van A- en een van B-junioren afgevaardigd. Ik had ’s morgens met mijn eigen team gespeeld en stond met een paar vrienden die middag als toeschouwer bij ons A-team. Wij hadden ons voetbaltenue nog aan. Vlak voordat de wedstrijd begon kwam de coach van de A’s er achter dat zijn ploeg maar met tien man was. Na overleg met mijn eigen elftalleider werd besloten dat ik dan maar mee moest doen – niet omdat ik zo goed was, maar omdat ik als invaller die ochtend maar een halve wedstrijd had gespeeld.

En daar stond ik, onwennig bibberend tussen lummels die twee tot drie jaar ouder waren, een flinke kop groter en vooral veel verder in hun ontwikkeling als voetballer. Ik werd als rechterspits neergezet, ongetwijfeld vanuit de gedachte dat mijn eventuele fouten dan niet direct tot een tegendoelpunt hoefden te leiden.

Het werd de beste wedstrijd die ik ooit heb gespeeld. Sindsdien ben ik ervan overtuigd dat iedereen boven zijn eigen krachten kan uitgroeien als hij deel uitmaakt van een goed team. En dit wás een goed team. Behalve Gerrit speelden er nog vier of vijf jongens die later jarenlang deel zouden uitmaken van het eerste elftal van de senioren. Ik speelde zo goed omdat ik voor vol werd aangezien. Dus als ik vrijliep, kreeg ik de bal ook. En als ik een pass of voorzet losliet was er altijd een medespeler die er iets goeds mee deed. Heerlijk voetballen is dat.

Ergens in de tweede helft zag Gerrit mij vrijlopen. Ik kreeg de bal keurig ‘in de voeten’ gespeeld en ik kon er een heel stuk mee oprukken langs de lijn. Dat kwam dan weer omdat ik geen directe tegenstander had. Die moet gedacht hebben dat die kleine toch geen gevaar kon stichten. Nou, dat heeft-ie geweten! Gerrit was slim doorgelopen en stond vrij op de rand van het strafschopgebied. Ik kon hem ongehinderd aanspelen en Gerrit knalde de bal resoluut in de bovenhoek. Hij kwam meteen op mij af, gaf mij een hand – het kleffe geknuffel was nog niet uitgevonden – en zei dat het een prima voorzet was geweest. Na afloop kwam hij nog even zeggen dat ik een goede wedstrijd had gespeeld. Dat was voor mij meer waard dan de beker waarmee de A-jongens naar huis gingen en die ook een beetje van mij was.

Het komende EK zal ik dus vooral letten op kleine mannetjes aan de rechterzijlijn. Want daar heb ik wel iets mee.

10 juni 2024 / 794

 

BESTUURDER

Ik zat al drie weken vol spanning op Het Telefoontje te wachten. Geen seconde liet ik mijn Samsung Galaxy verder dan een halve meter van mij af liggen. Ook ’s nachts niet. Zelfs als ik ging plassen, hield ik hem met de andere hand nog vast. Hij kon immers elk moment bellen om te vragen of ik beschikbaar was. En dat ben ik, want het land is helemaal toe aan iemand zoals ik. Een behendige probleemoplosser. Een gelouterde senior met diplomatieke gaven. Een ervaren verbinder. Iemand die mensen en dingen in beweging kan krijgen met woorden.

Eindelijk, vanmorgen om tien over elf, belde hij. “Met Geert. Ik zat aan de koffie zomaar wat columns te lezen en ineens dacht ik aan jou. En ik val maar met de deur in huis: ben je beschikbaar?” Nu heb ik geleerd dat je op zulke vragen niet meteen ‘ja’ moet zeggen – een overmaat aan gretigheid duidt meestal op verbloemd onvermogen. Dus ik vroeg aan welke eisen ik zoal moest voldoen. “Ik zoek vooral een bestuurder. Iemand die begrijpt waar ik heen wil en met het vermogen om mij via de kortste en snelste route naar dat doel te brengen. Iemand met visie. Ben jij zo’n bestuurder?”

Ik deed alsof ik niet op de vraag was voorbereid, maar dat was ik natuurlijk wel, met mijn politieke voelsprieten. Ik schraapte mijn keel en zei: “Punt een was ik als kind al bestuurlijk actief. Ik was patrouilleleider bij de verkennerij, aanvoerder van mijn voetbalelftal en klassevertegenwoordiger op de middelbare school. Later bekleedde ik een leidinggevende functie als hoofd van de reclameafdeling van een bedrijf en daarnaast, in mijn schaarse vrije tijd, was ik voorzitter van de oudercommissie van de school van mijn kinderen en secretaris van een ondernemersvereniging. En dan vergeet ik nog bijna dat ik veel bestuurlijke ervaring heb opgedaan als onderofficier bij de Koninklijke Landmacht. Ik geef het je te doen, Geert, de neuzen van acht mannen die nog te beroerd zijn om hun schoenen fatsoenlijk te poetsen dezelfde kant op te krijgen. Als ik niet geschikt ben als bestuurder, wie dan in vredesnaam wél?”

Even was het stil aan de andere kant van de lijn. “Ben je daar nog, Geert?”, vroeg ik. “Jaja, rustig maar. Ik moet hier wat van bijkomen, dat begrijp je. Bovendien was ik mijn aansteker kwijt en ik moet altijd roken als het spannend wordt. Ik heb nog wel een paar aanvullende vragen. Is je reactievermogen in orde? En zijn je ogen nog goed?” Ik zei dat de relevantie van deze vragen mij ontging, maar dat ik er volmondig twee keer ‘ja’ op kon zeggen. ”En, heel belangrijk”, zei Geert, “tot slot wil ik weten of je weleens in een Tesla hebt gereden.” Geheel naar waarheid antwoordde ik: “Ikzelf niet, Geert, maar een van mijn kleinzoons wel. Die zegt dat ik er geen enkele moeite mee zou hebben. Vanwaar eigenlijk de vraag?”

“Dan hak ik de knoop maar meteen door, Frans. Bij deze ben je aangenomen als bestuurder van mijn dienstauto. Ik mail je zo een contract voor onbepaalde tijd, helaas wel met een opzegtermijn van slechts één dag.”

26 mei 2024 / 793

 

TECHREUS EN TRAPLIFT

Geen troostelozer decor dan behandelkamer A in ons gezondheidscentrum. Een hok van pakweg drie bij vier meter. Alles wit. De inventaris: een tegen de wand geplaatste tafel met één stoel, een koelkast die Medifrigo heet, een wasmachine, een kledingrek met negen witte jassen. Op de tafel: een Albert Heijn-achtig kratje met wat onduidelijk verbandspul. En natuurlijk een bloeddrukmeter, want daar kwam ik voor.

Twee keer per jaar onderga ik, in opperste gelatenheid, een zogeheten halfuursmeting. Een lieftallige – dat gelukkig wel – assistente bevestigde een opblaasbare manchet om mijn linkerarm en verbond die met een slangetje aan een digitaal meetapparaat met ingebouwde tijdklok. Of ik wist hoe het werkte, vroeg de lieftallige assistente. Dat wist ik. “Wel met de voeten naast elkaar op de grond”, voegde zij nog toe. Dat wist ik dan weer niet. “Hij meet elke vijf minuten uw bloeddruk, dus dat gebeurt zes keer. Ik laat u zo meteen alleen en kom over een half uur terug. Moet ik iets te lezen voor u halen?” Ik zei dat ze geen moeite hoefde te doen, want dat ik mijn telefoon bij mij had en wel een of ander onnozel spelletje zou gaan spelen. “O ja, en niet praten tijdens de meting”, riep zij nog in de deuropening. “Ik zou niet weten met wie”, zei ik.

Daar zit je dan. In een bloedeloze, steriele ruimte met als enige gezelschap een apparaat dat elke vijf minuten zacht zoemend je bovenarm afklemt en vervolgens met een diepe zucht weer in slaap valt. Waarom mag hij wel praten en ik niet, dacht ik nog. Waarna ik de tijd ging doden met nadenken over het verschijnsel dat de techniek de mens op alle fronten de baas wordt. En of we dat nu een zegen of een ramp moeten vinden.

Voorbeeld. Afgelopen zondag belde ik met een vriendin van bijna 92. Zij vertelde dat zij besloten had toch maar een traplift te nemen omdat zij zichzelf niet meer helemaal vertrouwt tijdens de gang van woon- naar slaapkamer en terug. Nog geen uur na dit gesprek verscheen op mijn schermpje een advertentie voor… een traplift. Er volgden er zeker nog tien, van verschillende adverteerders en in verschillende apps. Rara! Het zal toch niet zo zijn dat Google, of welke techreus dan ook, telefoongesprekken afluistert en de inhoud daarvan gebruikt om adverteerders te lokken? Of misschien heeft de lieve vriendin op haar telefoon naar trapliften gezocht en kan de techreus zien met wie zij regelmatig belt, om deze contacten vervolgens te gebruiken als influencers. Toeval kan het niet zijn, want ik kreeg nooit eerder advertenties voor trapliften en nu ineens met bosjes tegelijk.

‘Niet boos worden’, zei ik tegen mezelf, ‘want van boosheid vliegt je bloeddruk omhoog.’

Voor ik het wist was het halfuur om en kwam de lieftallige assistente mij loskoppelen van het definitief ingeslapen apparaat. “Viel het mee?”, vroeg ze. “Ja hoor”, zei ik, “ik heb lekker rustig na kunnen denken over trapliften en zo. Kun je nagaan wat zo’n apparaat met je doet, wij hebben thuis niet eens een trap.”

Ze moet gedacht hebben dat er inderdaad iets mis is met mijn bloeddruk.

23 mei 2024 / 792

 

ROTKOP

Sinds kort heb ik een rotkop. Sommige lezers die mij al wat langer kennen zullen misschien zeggen dat ik die altijd heb gehad, maar daar moet ik toch tegen protesteren. In alle eerlijkheid denk ik dat ik op de ranglijst van goddelijk gelaat naar duivelse tronie ergens in het midden sta. Maar deze discussie doet er niet toe, want mijn rotkop is tijdelijk. Gelukkig wel.

Ik zag al een poosje vlekjes, bultjes en schrale plekken op mijn kale schedel verschijnen en dat werden er steeds meer. Dat was ook de thuiszorgmevrouw die mijn echtgenote liefdevol begeleidt opgevallen. “Ik zou er toch even mee langs de dokter gaan”, zei ze. En omdat deze thuiszorgmevrouw al twee jaar alle gelijk van de wereld heeft, volgde ik haar advies op.

“Ik geloof niet dat je je direct zorgen hoeft te maken”, sprak de dokter. “Maar we moeten toch maar proberen deze ontwikkeling een halt toe te roepen. Bij kale mannen op jouw leeftijd is huidkanker een reëel risico.” En hij schreef dezelfde crème voor die mijn echtgenote van de dermatoloog kreeg om een veel verder gevorderde melanoomdreiging af te wenden. Wat bij haar met succes had gewerkt.

Het is een rotcrème, want hij breekt de buitenste laag van je huid af. De kwade cellen verdwijnen, maar ze nemen per ongeluk ook de goede mee. Een en ander gaat gepaard met – hoe zal ik het netjes noemen – esthetische achteruitgang. Na afloop van de kuur ziet je schedel eruit als een close-up van het maanoppervlak na een meteorieteninslag. Dit onder het motto ‘het moet eerst slechter worden voordat het beter wordt’. Maar wij noemen dat thuis dus gewoon een rotkop.

Nog een weekje smeren en dan moeten de kwade cellen na de shampooloze douche in mijn handdoek blijven hangen en kan het herstel beginnen. Gelukkig maar, want ik moet er niet aan denken dat het agressieve spul doorvreet tot de bovenste laag van mijn hersenen. Die heb ik namelijk nog een poosje nodig, al was het maar om af en toe een intelligente of desnoods domme column te kunnen schrijven.

Intussen waag ik mij alleen nog maar onder de mensen met een zomerhoedje op mijn hoofd, dit om lastige vragen of in puur afgrijzen afgewende blikken vóór te zijn. Ik heb geen zin om iedere keer uit te leggen dat ik bezig ben een dreigend melanoom van mij af te wrijven. Liever zeg ik dat ik van de dokter niet met onbedekt hoofd in de zon mag. Dat snappen de mensen wel, ook zonder nadere uitleg. De opwarming van de aarde heeft tenslotte nog wel ergere consequenties.

Stiekem hoop ik dat de behandeling een nu nog onbekende bijwerking heeft. Namelijk dat de genezen huid de nodige kiemen bevat voor nieuwe haargroei. Dat zou wat zijn, dat de kapster langer nodig heeft dan tien minuten voor mijn rotkop. ‘Scheiding links graag, Willemien. En dan een klein krulletje over mijn voorhoofd. Had ik als kind al, toen ik nog mooi was.’

16 mei 2024 / 791

 

VERSE EIEREN

Bij de boerderij waar ik regelmatig eieren koop, greep ik ditmaal mis. De koelbox waarin de boer zijn eieren klaarzet voor de klant, bleek leeg. Ik keek hulpeloos om mij heen, maar daar kwam hij al aangerend, stapel gevulde eierdozen onder de arm. “Ik was wat laat met rapen vandaag”, zei hij verontschuldigend. “Zijn ze zó vers dan?”, vroeg ik. “Ze zijn altijd vers”, zei hij ietwat verongelijkt, “in ieder geval veel verser dan in de winkel.”

Ik mag deze boer wel. Het is een lange, dunne man die mij in de verte een beetje aan mijn vader in diens beste jaren doet denken. Zijn boerderij, of wat daarvoor moet doorgaan, ligt aan een van mijn favoriete fietsroutes. Als ik passeer en ik zie hem, bel ik altijd. Dan zwaaien we naar elkaar. Zijn vrouw zwaait ook terug, alleen roept zij er steevast iets bij over het weer. De boer spreekt het mooiste Brabants dat ik ken. En spreken doet hij graag.

Behalve tientallen zichtbaar rondscharrelende kippen bezit hij een stuk of tien koeien van het Lakenvelder ras – ik schreef al eens eerder met bewondering over deze prachtige dieren met hun scherp afgetekende, kaarsrechte en hagelwitte banen over hun verder diepzwarte vacht.

De boer vertrouwt zijn klanten. Zijn dozen met eieren staan in een open houten kast met een geldkistje ernaast. Tegen de achterwand van de kast hangt een briefje met de prijzen: € 2,-- voor een doosje van zes en € 3,30 voor een doos van tien. Als je het geld niet gepast bij je hebt, kun je het wisselgeld uit een apart blikken trommeltje halen. Er hangt een verzoek naast om de lege eierdozen weer bij hem in te leveren. Plus, sinds kort en tot mijn verbazing, een geplastificeerd A-viertje met een heuse QR-code. Als je die scant, kun je digitaal betalen. Zelfs een ouderwetse boer gaat met zijn tijd mee.

“Ja, de meeste mensen hebben geen contant geld meer bij zich”, legde hij uit toen ik hem complimenteerde met zijn QR-code. “Dus mijn vrouw heeft deze nieuwerwetsigheid bedacht; ik weet daar allemaal niks van.” Ik zei dat ik wel contant geld bij me had, maar dat ik de nieuwe betaalmethode best eens wilde uitproberen. Maar het lukte niet. Het plastic dat de code moest beschermen, reflecteerde het zonlicht, zodat een deel van de code onzichtbaar was. Ik zei dat ik dacht dat het daaraan lag. Hij zou het doorgeven aan de afdeling computerkunde, beloofde hij, “want het moet verdorie wel werken natuurlijk.”

Ik vroeg waar zijn Lakenvelders gebleven waren. Hij wees naar een weiland zo’n honderd meter verderop. “Hoe doe je dat dan met melken?", wilde ik weten. “Ik melk ze niet”, was het voor mij verrassende antwoord. “Ik heb ze om te kalveren. En ik ga er zo meteen naartoe, want ze verzuipen bijna in die wei, met al die nattigheid van de laatste tijd.”

Ik fietste terug naar huis en dacht: het had ook andersom gekund. Dus dat hij de kippen hield voor de slacht en de Lakenvelders voor de melk. De volgende keer vraag ik hoe dat zit.

6 mei 2024 / 790

 

DEUK

Mijn vrouw en ik liggen ’s nachts tegenwoordig in een deuk. Nee, niet omdat we elkaar zo ongelooflijk grappig vinden, maar omdat onze matrassen aan de laatste fase van hun leven zijn begonnen. Oudere matrassen zijn net oudere mensen: de veerkracht is niet meer wat zij ooit was, de huid begint te rimpelen, bij bepaalde bewegingen gaan ze piepen en kraken en als je ze niet regelmatig aan de frisse buitenlucht blootstelt, gaan ze ook nog eens minder plezierig ruiken.

Nieuwe matrassen dus. Mijn echtgenote gelooft zo rotsvast in mijn beoordelingsvermogen dat zij de keuze aan mij overliet. Dat wil zeggen: op voorwaarde dat onze dochter met mij mee zou gaan om mij voor al te impulsief inkopen te behoeden. Nu is het nooit een straf om met mijn dochter op stap te gaan, maar het was in dit geval wel zo handig ook. Zij weet namelijk bij complexe gebouwen altijd feilloos de ingang te vinden, waarmee wordt voorkomen dat ik eindeloos en vol onbegrip heen en weer ren langs allerlei raampartijen, waarvan er slechts één bij nadere beschouwing een deur blijkt te zijn – dochter heeft een kolossale ervaring met complexe gebouwen.

Het werd een leuk en leerzaam uitstapje. Leuk omdat dochter en ik vaak in een deuk liggen om elkaars komische kanttekeningen bij het dagelijks leven. En leerzaam omdat zij zich terdege had voorbereid. Zo wist zij dat de geselecteerde matrassenboer een één-plus-één-gratis-actie in petto had en dat de keuze uit hoogwaardige matrassen hier overweldigend was.

Wij waren snel klaar, want dochter en ik dachten dat het weinig zinvol was om op honderd matrassen te gaan proefliggen en dat we er na een stuk of vier, vijf wel uit zouden moeten zijn. Dat was ook zo. Dochter lag proef namens haar moeder (want ongeveer dezelfde maten en hetzelfde gewicht) en ik geheel namens mijzelf. “Deze is voor mama”, zei ze op besliste toon, “en neem jij die andere maar, die is net even harder.” Ik sprak haar niet tegen (dat zou trouwens niet geholpen hebben) en de koop werd gesloten, zij het dat het wat langer duurde omdat de verkoopster moest constateren dat internet er ‘weer eens’ uitlag, zodat zij alles handmatig op een ouderwets orderformulier moest noteren. Daar stond tegenover dat ze er lekkere koffie hadden.

Vanmorgen stonden twee potige kerels namens de beddenfirma op de stoep met de nieuwe matrassen. De oude namen ze mee. De heren lagen trouwens zelf in een deuk omdat de jongste de bel niet had kunnen vinden en met zijn door het matrassen sjouwen geharde knuisten op de deur had moeten bonken.

Misschien gaan mijn vrouw en ik vanavond wat vroeger naar bed dan anders, benieuwd als wij zijn naar de mate van slaapcomfort waarvan wij hopelijk nog vele jaren kunnen genieten. Voor nieuwe deuken zijn we niet bang. Want zolang wij er zijn, zijn de deuken er nog niet en als de deuken er zijn, zijn wij er niet meer.

14 april 2024 / 789

 

BRIEF AAN MIJN JONGERE IK

Beste Frans(je),

Het is natuurlijk best raar om een brief aan jezelf te schrijven. Ik weet nu immers dingen waar jij nog helemaal geen idee van hebt; je bent tenslotte pas twaalf. Dat is maar goed ook, want een van de charmes van het leven is dat het vol verrassingen zit. Ik ga dus niet je toekomst voorspellen; die ken ik immers al. Misschien mag ik, als je oudere ik, je wel een paar adviezen meegeven waar je mogelijk wat aan hebt nu je op de middelbare school zit en het grootste deel van je leven nog vóór je hebt.

Mijn eerste goede raad is: hou je ogen open. Kijk goed om je heen, in je directe omgeving maar ook wat verder weg, zelfs de hele wijde wereld in. Je leert het meest door te observeren en door dat wat je ziet een plaats te geven in je geheugen. Dat geheugen is nu op z’n sterkst; wat je vandaag opslaat in je hersenpan, weet je over zestig, zeventig jaar nog. Hou vooral ook je ogen (en oren) open op school, want je zult je hele leven plezier hebben van wat je de komende jaren gaat leren. Ik kan het ook zo zeggen: wees nieuwsgierig en blijf dat altijd, want nieuwsgierigheid is de bron van alle kennis. En kennis heb je hard nodig als je overeind wilt blijven in een wereld die heel snel verandert. Dus vraag dóór als je iets niet begrijpt of zoek het antwoord zelf op.

Mijn tweede advies is: wees sociaal. Je bent niet alleen op de wereld. Stel je open voor anderen, leg contacten, maak vrienden. Daar hoef je er niet veel van te hebben; liever drie of vier échte makkers dan twintig globale kennissen. En koester die vrienden door ze aandacht te geven – als het echte vrienden zijn, krijg je daar veel voor terug. Dan kunnen zulke vriendschappen tot in lengte van jaren standhouden, zo is mijn ervaring. Trouwens, misschien denk je er nu nog niet zo aan, maar lees voor vrienden ook gerust vriendinnen. Ooit komt er een op je pad die een bijzondere emotie bij je losmaakt: liefde. Zij zou je levenspartner kunnen worden en, wie weet, de moeder van jullie kinderen. Investeer in die relatie, want ook daarvoor geldt dat je er veel geluk voor terugkrijgt. Liefde is geven en nemen, maar wel in die volgorde.

Mijn derde en laatste advies is: leer relativeren. Neem het leven serieus, maar weet er ook op tijd afstand van te nemen. Geniet van dingen die je mooi of fijn vindt. Luister naar jouw muziek, lees jouw boeken, kijk naar jouw films. Trek eropuit in de natuur, adem gezonde buitenlucht in, beweeg! En tot slot: geef de humor een plaats in je leven. Niets werk zo bevrijdend als de gulle lach van een gelukkig mens.

Je zult misschien je schouders ophalen bij deze ‘ouwelullenpraat’. Maar ik zou er wat voor over hebben gehad als ik als twaalfjarige kennis had mogen nemen van de levenservaring van mijn oudere ik.

Blijf jezelf, er zijn al genoeg anderen. Ik wens je alle goeds, lieve jongen.

Frans

[ Met dank aan mijn broer C, die ergens een oproep las om eens een brief aan je jongere ik te schrijven. Hij vond dat wel een goed idee. Ik ook. ]

26 maart 2024 / 788

 

PEANUTS

Het was een geschenk uit de hemel. Ineens kregen we allemaal een bijna zomerse dag over onze door de grijze winter verdorde lichamen uitgestort. Mijn vrouw, die actief verder bouwt aan haar geleidelijke herstel, ging in de tuin aan de slag – iets waarmee ik me sowieso niet mag bemoeien – wat mij in de gelegenheid stelde een fietstochtje te plannen dat nu eens wat langer mocht duren dan de twee keer twee minuten op en neer naar de super. Dus op naar de Primera in het dorp zes kilometer verderop, want in deze tijd van algehele betutteling moet je forse afstanden afleggen om een pakje pijptabak aan te kunnen schaffen.

Mijn merk hadden ze net niet meer. “Gisteren het laatste pakje verkocht”, zei de allervriendelijkste primeuse, “morgen komt-ie weer binnen.” Ik vond het niet eens zo erg; het was immers prachtig fietsweer. Niettemin besloot ik mijn lichte teleurstelling te compenseren door nu eens niet met gepaste snelheid en afgewend gelaat het terras aan het water links te laten liggen en mijzelf te trakteren op een kop koffie met een bescheiden glaasje Grand Marnier ernaast.

Ik was niet de enige, en dat is zwak uitgedrukt. Voor zover een terras uit kan puilen was dat hier het geval. Ik keek uit op een tafeltje waaraan twee gesoigneerde heren van tussen de vijftig en zestig zichtbaar zaten te genieten van zon en drankje. Ze waren beiden van Indische afkomst, droegen modieuze en zichtbaar dure vrijetijdskleding, plus wandelschoenen waarmee zelfs iemand als ik moeiteloos de Mont Blanc zou kunnen bedwingen. Over hun rugleuningen hingen jacks die ook niet bepaald van de Wibra kwamen. Ze konden broers zijn, want ze leken op elkaar, al had de een een welverzorgde grijze haardos en de ander alleen nog van dat achtergebleven geboortepluis op zijn schedel. Maar ze zagen er dermate netjes uit dat mijn inschatting dat ze een homopaar konden zijn ook best eens zou kunnen kloppen. (Hier is sprake van positieve discriminatie mijnerzijds, want de homo’s die ik ken besteden allemaal veel meer aandacht aan hun voorkomen dan de gemiddelde heteroman, dus vandaar.)

Wat mij vooral opviel aan de heren was hun opperste vrolijkheid. Ze voerden een ontspannen, geanimeerd gesprek, waarbij na elke zin de ander steevast glimlachte en af en toe zelfs licht schaterde. Mooie, leuke kerels die duidelijk genoten van hun samenzijn en misschien wel van hun hele leven. Ze dronken eerst een vaasje bier en daarna een glas witte wijn. Vervolgens knoopten ze hun jacks om hun middel, rekenden af en hervatten hun wandeling. Tot ze een meter of vijftig van het terras verwijderd waren, hoorde ik ze nog druk in gesprek met elkaar.

Een paar minuten later besloot ik ook de terugreis te aanvaarden. Vrij snel zag ik de mannen voor mij uit lopen, druk gesticulerend. Toen ik ze inhaalde vroeg ik of ze nog ver moesten. “We zijn ongeveer op de helft”, antwoordde de haardos, “nog een kilometertje of vijftien.” “Peanuts”, voegde de ander toe.

Thuis was mijn vrouw nog steeds met de tuin bezig. “Heb je je tabak?”, vroeg ze. “Nee”, zei ik, “maar wel een column.”

16 maart 2024 / 787

 

WEER TERUG

Tot mijn schrik zag ik dat het alweer bijna twee maanden geleden is dat mijn laatste column op deze plaats verscheen (‘Conchita’, 19 januari). Sommige trouwe lezers informeerden bezorgd of alles wel goed was met mij en mijn dierbaren. Om u de waarheid te zeggen: het antwoord was “Nee, lang niet alles.” Ik zal u niet vermoeien met zeurderige details, maar mijn langdurige afwezigheid valt vooral te verklaren door de fysieke en psychische ongemakken van mijn echtgenote en mijn daaruit voortvloeiende functie van voltijds mantelzorger.

Daar kwam nog bij dat uitgerekend in deze toch al lastige, zorgelijke en inspiratieloze periode een van mijn beste vrienden overleed. In zijn laatste weken bezocht ik hem vaak, eerst in het verpleeghuis, later in het hospice. Ook dat gaat een mens niet in de kouwe kleren zitten, al moet ik deze vriend nageven dat hij tot zijn zwanenzang levenslust bleef etaleren – een week voor zijn overlijden dronken we samen nog een borrel op de rand van zijn bed en haalden we nog vrolijk ouwe koeien uit de sloot.

Soit. Zo kan het gaan in het leven en je lost niets op door dan maar wezenloos uit het raam te gaan zitten staren; mijn vrouw wordt daar niet beter van en mijn vriend komt er niet door terug.

Dus hier ben ik weer. Alleen, tja, waar zijn mijn onderwerpen? Zelf zeg ik altijd dat die op straat liggen, tussen de mensen over wie ik zo graag schrijf of in de natuur. Maar ik ben amper op straat geweest en heb nauwelijks andere mensen gezien of gesproken dan wat intimi. En van de natuur heb ik maandenlang niets meegekregen, behalve dan dat het vaak regende en dat de anders zo vriendelijk voortkabbelende Dommel was veranderd in een snel stromende, drie maal bredere rivier, waardoor er op onverwachte plekken in het boerenland fraaie meertjes waren ontstaan. Maar dat waren incidenten; in de hele maand februari heb ik precies 12 kilometer met de fiets afgelegd, en dan nog hoofdzakelijk om op en neer naar de super te rijden.

Ik moet mijzelf nu herpakken en dat gaat ook gebeuren, ik beloof het. Het helpt dat de omstandigheden waaronder een stukjesschrijver floreert, langzaam beter worden. De natuur leeft op, de handschoenen kunnen in de fietstas blijven en de mensen worden opgewekter. [Nou ja, behalve dan die oudere, ietwat ordinaire en sjofel geklede vrouw die een uurtje geleden bij Albert Heijn met een lege krat werd geconfronteerd toen ze kiwi’s ‘gold’ wilde pakken en daarop reageerde met een hardgrondig uitgesproken ‘Godverdomme, alwéér op!’ Toen ik zei dat mijn vrouw de groene sowieso lekkerder vindt, keek ze mij bijna de winkel uit.]

Hé, kijk nou, tóch een kleine anekdote. Zie je wel, langzaam herpakt het leven zich. Ik kijk uit het raam en zie hoe mijn vrouw, die van alle dokters, thuiszorgschatten en begeleiders meer moet bewegen, allerlei rondjes maakt in de tuin. Nu nog achter de rollator, maar wie weet…

Dus ik ben er weer. Ik hoop u ook.

12 maart 2024 / 786

 

CONCHITA

Op de radio zong een sopraan een Spaanse aria. Bij de afkondiging begreep ik dat zij Conchita heette. Ineens was ik dertig jaar terug in de tijd. De enige Conchita die ik ooit van dichtbij heb gezien, was de vrouw die met haar man naast ons was komen wonen, een halfjaar voordat we zelf naar de grote stad zouden verhuizen. Zij vertoonde zich nooit in het openbaar. Haar man zagen we ook zelden, want die runde een im- en exportfirma in geconserveerde oosterse groente en was altijd onderweg. Dat vertelde hij mij toen ik hem aansprak terwijl hij zijn auto stond te wassen.

Hij stelde zich aan mij voor: “Ik ben Karel en mijn vrouw heet Conchita. Wij komen oorspronkelijk uit Rotterdam, maar Conchita wilde graag naar een dorp. Mij maakt het niet uit waar ik woon.” Hij liep zijn garage in en haalde daar uit een immense voorraad een glazen potje met onduidelijke inhoud. “Ter kennismaking”, zei hij.

Na drie maanden hadden wij nog steeds geen idee hoe Conchita eruitzag of hoe haar stem klonk. Tot een van de andere buren ons vertelde dat Karel in het ziekenhuis was opgenomen en dat het tamelijk ernstig was. Ik besloot naar Conchita toe te gaan om mijn belangstelling te tonen. Ze was thuis, want ik had vaag een vrouwelijke gestalte achter het raam zien bewegen. Na twee keer aanbellen opende zij de deur op een kier. “Dag Conchita”, zei ik, “ik hoorde dat je man in het ziekenhuis ligt en ik wil eens vragen hoe het met hem gaat.” Ze deed de deur zo mogelijk nog verder dicht en zei kortaf: “Het gaat wel, dank u voor de belangstelling.” Klap, deur dicht.

Hoewel mij nauwelijks een blik op haar uiterlijk was vergund, was mij in een flits wel haar weelderige boezem opgevallen. Met ‘weelderig’ druk ik mij nog netjes uit; de dames Bardot en Monroe, toch de heldinnen van die tijd, konden op dit punt niet in de schaduw staan van Conchita.

Een paar weken later, ik weet niet eens of Karel toen weer thuis was, zaten mijn vrouw en ik in de tuin van de zon te genieten. Uit het gerammel van serviesgoed konden wij opmaken dat Conchita ook buiten had plaatsgenomen. Verder bleef het aan die kant van de coniferenhaag stil. Totdat de achterdeur van Conchita’s huis openging. Er klonken twee damesstemmen, in een luidkeels duet met onmiskenbaar Rotterdams accent: “Hé, tante Bep, wat leuk om je weer eens te zien!”

Bep. Zo heette ze dus echt! Vermoedelijk vond ze deze naam in haar puberjaren vreselijk en toen hadden haar ouders als alternatief maar Conchita bedacht. Ze was geboren in de tijd dat de meisjes nog gewoon Toos, Truus of Annie werden gedoopt, dus Conchita was wel even wat chiquer.

Ik las onlangs dat de gewone Nederlandse voornamen weer steeds meer in de mode raken. Als buurvrouw bij haar geboorte Conchita was genoemd, zou ze nu waarschijnlijk liever Bep heten…

Misschien kon ze wel net zo mooi zingen als de sopraan van de Spaanse aria. Maar er steeg nooit enig geluid op uit de weelderige boezem.

19 januari 2024 / 785

 

ROLMOBIEL

Eindelijk hield het even op met regenen. Goed moment om in het naburige dorp een boodschappenlijstje af te werken. Het dorp ligt twee kilometer verder van ons huis dan het meest nabije winkelcentrum, maar je bent er sneller. Bovendien is de sfeer er nog dorps-gemoedelijk en je kunt er gratis parkeren. Nog zo’n voordeel: de vier zaken van mijn lijstje bevinden zich vlak bij elkaar, alsof de projectontwikkelaar het belang van luie columnisten voor ogen had.

Met een volle tas wandelde ik terug naar de auto. Ineens spuwde de grauwe hemel onverwacht toch een bui uit, en meteen maar eentje van haast apocalyptische proporties. In zulke gevallen heb ik altijd geluk: het overvloedige plenzen overviel het dorp toen ik mij precies voor de ingang van de lokale herberg bevond. Die heeft dan ook nog – geluk nummer twee – een veranda met verwarming. En asbakken op tafel. Hoewel het daar niet bepaald het tijdstip voor was, bestelde ik een jonge borrel. Die zijn daar nog van ouderwetse afmetingen; in zo’n Brabants dorp laat men zich niet afschepen met een vingerhoedje van vier euro.

De veranda telde slechts één andere gast. Hij zat een meter of drie van mij af, met zijn rug naar mij toe, in iets wat het midden hield tussen een rolstoel en een scootmobiel; het ding had twee handvatten om te duwen, maar ook een elektromotor en allerlei knopjes om op eigen kracht te kunnen bewegen. Een rolmobiel dus. De al wat oudere man ging gehuld in een dikke, legergroene jas en droeg een knaloranje ijsmuts. Aan de rolmobiel hingen ik weet niet hoeveel tassen en tasjes. Uit een ervan stak een paraplu. Hij rookte een kolossale sigaar waarvan de damp in mistvlagen van de veranda af waaide.

Toen de ober mijn borrel bracht, riep de man dat hij zijn koffie wilde afrekenen. “Twee vijftig alstublieft”, zei de ober. De man legde een munt van twee euro op tafel en zei: “Laat de rest maar zitten.” Waarop de ober: “Sorry meneer, het is twee euro vijftig.” De man grabbelde wat in zijn portemonnee, haalde een euro tevoorschijn en zei opnieuw: “Laat de rest maar zitten.”

Daarna wilde hij vertrekken. Dat viel niet mee, want de rolmobiel kon niet keren en moest dus in zijn achteruit. Nu openbaarde zich een probleem dat ik mij nog vaag herinner van mijn eerste rijles: de verkeerde kant op sturen. Het gevolg was dat een van zijn achterwielen bleef haken achter een tafelpoot. En wat hij ook probeerde, hij kwam daar niet meer van los. Net toen ik hem wilde gaan helpen, kwam er een kordate, oudere dame langs met hetzelfde voornemen. Nauwelijks was ze begonnen met sjorren aan rolmobiel en tafel of de man zei: “Ach, laat maar, ik neem nog wel een kop koffie.” En hij stak de brand in een verse sigaar.

Ik schrijf dit stukje uren later, maar het zou me niet verbazen als hij er nu nog zit. Misschien moet de vrijwillige brandweer van het dorp er wel aan te pas komen om hem te bevrijden uit zijn benarde positie.

3 januari 2023 / 784

 

DE OVERDRACHT

Traditiegetrouw ontmoetten Oudjaar en Nieuwjaar elkaar op deze voorlaatste decemberdag in herberg Het Goede Leven, de ideale plaats voor Oudjaar om zijn verantwoordelijkheden over te dragen aan zijn opvolger. Het was er warm en sfeervol, met rustig voortkabbelende achtergrondmuziek en een kast vol zorgvuldig geselecteerde oude genevers. En niemand bakte betere oliebollen dan uitbater Klaas. Aan Oudjaar was te merken dat zijn werk slopend was geweest. Wallen onder de ogen, een slepende tred en een hart dat van spanning en frustratie regelmatig een slag miste. Geen wonder: van zijn vele goede voornemens was weinig terechtgekomen.

Toen Oudjaar binnenkwam, zat Nieuwjaar al ongeduldig op hem te wachten, met een grote mok hete chocolademelk binnen handbereik. “Ah, je bent er al”, constateerde Oudjaar tevreden. “Dat mag ik wel. Het getuigt van jeugdige dadendrang, wat ik als een goede eigenschap beschouw zolang die maar niet ontaardt in overmoed. Het is gezond om zo enthousiast aan je taak te beginnen, al weet je nu al bijna zeker dat veel van je plannen zullen stranden op de onwil en het onvermogen van de mensen. Kijk maar naar mij. Ik zat er een jaar geleden ook zo opgewekt bij, maar ik heb wel een paar winterjassen uitgedaan.”

“Ook een warme choco, Oudjaar?”, vroeg Klaas. “Neenee”, zei Oudjaar, “doe mij maar een heerlijk kelkje ouwe, want mijn dienst zit er praktisch op en mijn wekker gaat er wat normaler van lopen. Bovendien word ik er vrolijker van. En zet er vooral een schaal versgebakken bollen naast.” En tegen Nieuwjaar: “Zo jongeman, vertel maar eens wat jouw voornemens zijn.”

Nieuwjaar aarzelde. Hij had een waslijst van positieve gedachten over de invulling van zijn taak, maar zou Oudjaar die niet allemaal afdoen als onhaalbaar? “Ik wil dat het wapengekletter over de hele wereld ophoudt, dat we grote stappen zetten om de aarde van de verbrandings- of verdrinkingsdood te redden, dat we alle radicale populisten achter de dranghekken houden, dat we…”

Tot zijn verbazing onderbrak Oudjaar hem. “Mooi zo, Nieuwjaar. Ik zou het hier maar even bij laten. Als die drie dingen zouden lukken, dan schrijf je al volop geschiedenis. En nee, je hoort mij niet zeggen dat het allemaal veel te idealistisch is. Waar zou de wereld zijn zonder jonge mensen met idealen? Optimisme is de basis van alle positieve ontwikkelingen. Wie niet gelooft in een betere toekomst, blijft steken in het slechtere heden. Een platitude, ik geef het toe, maar wel een waarheid als een koe. Ik zou zeggen: laten we een oliebol nemen op jouw prima voornemens. Ik leef niet lang genoeg meer om te kunnen zien of er iets van wordt bewaarheid, maar het begin is goed.” Oudjaar hief zijn kelkje (“op jouw succes”) en sloeg de inhoud in één teug achterover.

“Mag ik nog een paar dingen van mijn lijstje noemen, Oudjaar?”, vroeg Nieuwjaar. “Natuurlijk jongeman. Maar niet van die hele zware dingen graag.” Nieuwjaar nam een slokje chocolademelk en zei: “Nederland moet Europees kampioen voetbal worden, Mathieu van de Poel moet twee gouden medailles winnen in Parijs en, o ja, mijn opvolger moest maar eens een meisje zijn.”

30 december 2023 / 7xx

 

DROOM

Soms heb ik mijn persoonlijke Droomduider nodig om mij uit te leggen wat ik van de warboel in mijn ontwakende brein moet denken. Meestal komt Droomduider er niet uit, daarvoor zijn mijn van hot naar her vliegende visioenen te onvolledig en vooral te onvoorstelbaar.

Vannacht wandelde ik door een lommerrijk park waar de stilte slechts werd onderbroken door het vrolijke gezang van de merels, het rustieke gekwaak van de eenden in de vijver en het fluisterend ruisen van het lover van eik en beuk. De geur van lavendel streelde mijn neusgaten, terwijl de zonnebloemen hun uiterste best deden om zoveel mogelijk op een schilderij van Van Gogh te lijken.

Ik dacht de enige wandelaar te zijn, totdat ik in de verte, in een bocht van het kronkelige pad, de gestalte van een vrouw zag naderen. Toen ze wat dichterbij kwam, herkende ik mijn jongste zus. We versnelden allebei onze pas en omhelsden elkaar. “Wat heb ik je lang niet gezien”, zei ik, “waar was je al die tijd?” Ze keek me aan, met oprechte verbazing in haar ogen. “Gewoon, hier”, zei ze, “wist je dat niet?” “Nee”, antwoordde ik, “ik kom hier niet zo vaak. Gek eigenlijk, want het is werkelijk een paradijs.” “Ik ben hier altijd”, ging zij verder, “vooral voor de vogels; het zijn er honderden en ik geniet ervan om ze zo druk bezig te zien.”

We liepen gearmd verder in de richting die zij had gekozen. Het viel mij op hoe goed ze eruitzag, alsof ze er in de tijd dat we elkaar niet hadden gezien alleen maar jonger en gezonder op was geworden. Ze vroeg, geïnteresseerd als zij altijd is, naar mijn wel en wee. Hoe het met mijn vrouw was, met de kinderen, de kleinkinderen, onze vrienden. Of ik nog steeds stukjes schreef, af en toe nog wat schilderde, nog vaak ging fietsen met mijn vrienden. Ik vertelde dat ik nog regelmatig in de richting van haar huis peddelde, maar dat ik haar nooit thuis trof. En dat ik dat jammer vond, al was het maar omdat ze altijd mijn favoriete borrel uit de koelkast haalt. Ze lachte: “En ik maar denken dat je voor mij kwam.”

Zo keuvelden we voort, zoals alleen een broer en een zus dat kunnen. Tot ze me ineens losliet en voor me uit ging rennen. “Kijk nou toch”, hoorde ik haar nog roepen, “daar zit mijn lieve vriendin A. Dat is toch ook toevallig.” De meiden vlogen elkaar in de armen, posteerden zich op een bankje en begonnen een kwebbelgesprek zoals alleen levenslange hartsvriendinnen dat kunnen. En daar stond ik, in mijn uppie. Een broer moet maar begrijpen dat hij soms op het tweede plan komt. Ik riep vanuit de verte: “Veel plezier samen. En fijn dat ik je weer gezien heb.” “Kom gauw weer eens langs, gezellig”, riep ze terug.

Gisteravond laat was het precies een jaar geleden dat mijn lieve zus overleed. Dus ik heb de Droomduider deze keer niet nodig.

26 december 2023 / 782

 

DONKERE DAGEN

In onze tijd zou Jezus geen gek figuur slaan bij ‘De Slimste Mens’, want hij schijnt bij zijn geboorte al oneindig wijs geweest te zijn. Dat moet hij dan van zijn Echte Vader meegekregen hebben; wie de genen van God zelf heeft, zal wel weten waar Abraham de mosterd haalt. En van Jozef en Maria is bekend dat het slechts eenvoudige, arme mensen waren. Wat trouwens niet uitsluit dat zij heel wijs kunnen zijn geweest; van eenvoudige, arme mensen valt vaak meer te leren dan van opgeblazen rijkelui.

Waarom ik dit schrijf? Omdat ik mij, mijmerend in deze donkere dagen waarin Pia rond ons huis giert en de tranen uit de hemel langs onze ruiten stromen, afvraag of bij oneindige wijsheid ook hoort dat je in de toekomst kunt kijken. Als dat zo is, moet de kleine Messias het stro van zijn kribje hebben omgewoeld van ongerustheid. Dan zou hij immers al weten wat er 2023 jaar later gaande zou zijn in de streek waarin hij het levenslicht aanschouwde, opgroeide en zijn boodschap van naastenliefde en vrede predikte. Dan zou hij al weten dat daar twee volkeren elkaar zouden uitmoorden die in zijn tijd nog één waren.

Zou hij, klein en kwetsbaar als hij nog was, ook al hebben liggen piekeren over de oplossing van dat mensonterende conflict? En zou hij toen niet het plan hebben opgevat om in 2023 terug te keren naar zijn geboorteland, alle leiders bij elkaar te roepen en vanuit het gedeelde Jeruzalem zijn boodschap van naastenliefde en vrede te herhalen? Of, als ze niet luisteren willen, desnoods een keer met harde hand op te treden, zoals hij deed tegen de geldwisselaars in de tempel van datzelfde Jeruzalem?

Je zou het willen kunnen geloven, zo’n ingreep van de Messias, want het conflict tussen de Israëliërs en de Palestijnen lijkt voor gewone mensen domweg niet op te lossen. Het zou een wonder zijn als het lukt, maar we weten allemaal dat Jezus goed was in wonderen, dus waarom niet? Wie Lazarus kon opwekken uit de dood, moet dat toch ook kunnen met de tienduizenden slachtoffers in Israël en Gaza? Of is mijn mijmering nu een droom geworden die, zoals alle dromen, bedrog is?

Het zal wel door de donkerte van deze dagen komen dat ik stilletjes ben gaan meehuilen met Pia. Maar kom, laat ik mij maar vasthouden aan de zekerheid dat geen enkele oorlog eeuwig duurt. En aan de hoop dat het licht van Kerstmis gaat schijnen over de ruïnes in Gaza. Netanyahu en kompanen, daal af van jullie troon. Hamasleiders, sta op uit jullie onderaardse verblijf. Praat als verstandige mensen met elkaar in plaats van de ander de hersens in te slaan. En vind een oplossing op basis van naastenliefde en vrede. Dan is dat wijsneusje in het jaar nul niet voor niets geboren.

Ik wens al mijn lezers en hun dierbaren een vredig en, vooruit dan, vrolijk kerstfeest.

22 december 2023 / 781

 

 

STROOMLOOS

Ik zeg vaak dat het mij nogal stoort dat het in Nederland nooit meer écht donker is. Ik heb natuurlijk geen enkel bezwaar tegen het nachtelijk schijnsel van de maan en de sterren, maar wel tegen het kunstlicht dat wij mensen overvloedig over de aardbol strooien. Begrijp me goed, ook bij ons brandt de buitenverlichting ’s nachts – wel met zuinige ledlampjes hoor – maar dat is uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat de krantenjongen op zoek naar de brievenbus zijn nek breekt. Maar als ik ’s avonds en ’s nachts naar buiten kijk, denk ik regelmatig: lieve mensen, het kan wel een lampje minder.

Gisternacht kreeg ik mijn zin: wij hadden geen stroom. Ik merkte dat toen ik rond 5 uur even op moest staan voor een plasje. De digitale wekker stond op zwart en het licht in de badkamer werkte niet. Ik liep, met mijn telefoon op standje zaklamp, door het huis om te zien of ik iets van een oorzaak kon vinden, maar ik kwam er al snel achter dat wij niet de enigen waren zonder licht. Alle straatlantaarns waren uit en zo ver als ik kon kijken zag ik alleen maar duisternis. De enige uitzondering: het flatgebouw op zo’n vijfhonderd meter van ons huis, want daar brandde heel flauwtjes de noodverlichting in het trappenhuis. Verder zag ik in de verte alleen het zacht-oranje schijnsel van ‘de stad’ aan de bewolkte hemel. Kennelijk was alleen onze wijk getroffen door een storing.

Nou heb je eindelijk je zin, zei ik tegen mezelf: lekker donker. Ik besloot daar even van te genieten met een kop koffie. Koffie? Kun je schudden zonder stroom. Inmiddels had ik twee zaklantaarns gevonden waarvan de ene jaren niet was gebruikt, zodat de batterijen nog precies drie minuten voor een streepje licht konden zorgen, waarna het nu zo gewenste hulpmiddel definitief in slaap viel. Met de andere ging ik de snellader van mijn telefoon halen, want die had nog maar 15% energie. Oplader? Vergeet het maar zonder stroom. En zo kwam ik er stap voor stap achter dat de moderne mens zonder elektriciteit gewoon helemaal nergens is. Koelkast en vriezer? Uit. Televisie? Geen sjoege. Wifi? Daag. En ga zo maar door.

Ik dacht aan de oorlogen in Oekraïne en Gaza. Daar wordt voor vele miljarden aan wapentuig ingezet en worden honderdduizenden mensen opgeofferd om de zin van de ene partij door te drijven ten koste van de andere. Is het niet veel eenvoudiger en uiteindelijk minstens zo effectief om een pelotonnetje goedgetrainde saboteurs in te zetten om het elektriciteitsnet van de vijand plat te leggen? Stukken goedkoper en nog beter voor het milieu ook, bedacht mijn sarcastische ik.

Van al deze gedachten raakte ik een beetje verward. Ik besloot maar weer terug naar bed te gaan, maar ik sliep niet meer. Dat was de schuld van KPN, want die stuurde om de haverklap sms’jes met de mededeling dat wij door een storing mogelijk geen internet en tv konden gebruiken.

Om half acht besloot ik definitief op te staan. De wekker knipperde 00.45. “We hebben weer stroom”, zei ik tegen mijn vrouw. Maar die sliep gewoon verder.

18 december 2023 / 780

 

WASMACHINE

Omdat ik achteraan stond toen de Schepper de bèta-hersencellen uitdeelde, ben ik Koning Onbenul als er een technisch probleem op mijn levenspad komt. Neem nou onze wasmachine. Wij hebben een Miele die ons maar liefst 33 jaar net zo trouw heeft gediend als een oerdegelijke Engelse butler zijn kasteelheer. Altijd perfect in de plooi, gewoon doen waarvoor je wordt betaald. Maar, net als oudere Engelse butlers, begon onze Miele last te krijgen van incontinentie. “Hij lekt”, riep mijn vrouw. En omdat de Miele de laatste tijd ook al hevige trillingen produceerde bij het centrifugeren, vonden wij het moment gekomen om de oude knar eervol ontslag aan te bieden. “Want als hij zo trilt, zijn de lagers versleten, en dat is een peperdure reparatie”, mompelde ik pseudo-zelfverzekerd.

Nu kopen wij nooit technische dingen zonder onze deskundige achterban te raadplegen. Liever dan met een eigenwijs gezicht het internet af te struinen en van honderd apparaten de specificaties niet te begrijpen, bel of app ik met een bevriende ervaringsdeskundige. Wel zo makkelijk en vooral wel zo betrouwbaar.

Zo kocht ik zonder enig nadenken drie jaar geleden precies dezelfde e-bike als de fietsvriend die daar verstand van heeft. Voor computers, mobiele telefoons en dat soort ellende raadpleeg ik mijn jongste broer. En toen de cv-ketel het onlangs begaf, vroeg ik wijze raad aan een aangetrouwde neef die alles weet van technische installaties in en om het huis – het resultaat was dat ik geen tienduizend maar slechts tweehonderd euro kwijt was en wij er voorlopig weer warmpjes bijzitten.

Over de nieuwe wasmachine hoefden wij evenmin lang na te denken. Zoon en schoondochter hebben er onlangs een aangeschaft en die gaan bij zulke dingen niet over ijs van één nacht. Zoon appte gebruikservaringen en zelfs een foto van een AEG 8000 Lavamat en liet ook nog even weten waar wij die het beste konden kopen, want goede service en zo. Die moest het dus worden.

Wij betraden de aanbevolen winkel, waar wij werden verwelkomd door een jeugdige zestiger met zilvergrijs haar en een baard die zodanig was gesoigneerd dat ik hem eigenlijk had willen adviseren een selfie naar Frans Timmermans te sturen met als begeleidende tekst ‘Zo kan het dus ook’. Waarmee hij ons van dienst kon zijn, vroeg hij. “Wij komen voor een wasmachine”, zeiden wij, “en wel de AEG 8000 Lavamat.” Hij keek wat beteuterd, want een echte verkoper doet niets liever dan de klant rondleiden langs alle 42 wasmachines om vervolgens het apparaat met de hoogste winstmarge naar voren te schuiven. Maar deze meneer vond het prima. Van het model op de foto was helaas net het laatste exemplaar verkocht, maar de opvolger stond er wel. Die was honderd euro duurder dan zijn voorganger, maar daarvoor kregen we wel 1600 toeren in plaats van 1400 (???) en een handiger zeepbakje. En ja, hij was best bereid om de tegenvaller van honderd euro te verdelen door ons vijftig euro korting te geven. Verkocht, want wij beslissen altijd heel snel over dingen waar wij niets van snappen.

Morgen wordt de nieuwe machine bezorgd, geïnstalleerd en uitgelegd. En natuurlijk nemen ze de oude Miele mee. “Fijn”, zei ik, “want die krijg ik nooit in de grijze kliko.”

22 november 2023 / 779

 

EENENTWINTIG

Ik hou van mijlpalen. Ze markeren de overgang van het ene tijdperk naar het volgende, als etappeplaatsen in een meerdaagse wielerwedstrijd. En ze vormen vaak de aanleiding tot wat filosofisch denkwerk. Meestal met een glimlach, want de meeste mijlpalen markeren iets feestelijks.

Gisteren werd ons vierde en jongste kleinkind 21. Vroeger werd je dan pas meerderjarig; je mocht bijvoorbeeld pas op je 21e stemmen en zelfstandig een overeenkomst sluiten. Dat mag nu al met achttien. Toch voelt 21 voor mij als de enige leeftijd waarop je voorzichtig kunt spreken van volwassenheid. Al haast ik mij op te merken dat ik mensen ken die een veelvoud van die leeftijd hebben bereikt en nog steeds hoofdzakelijk onvolwassen gedrag vertonen en onvolwassen ideeën spuien.

Mijn filosofisch denkwerk ging vooral terug naar de jaren waarin onze vier kleinkinderen nog wupjes waren. Toen ze nog brabbeltaal spraken, met blokken speelden en op de po leerden plassen. Mijn vrouw en ik hebben daar zeer van genoten, al viel deze periode samen met de tijd waarin we het drukker hadden dan ooit met werken en andere verplichtingen. Dat kwam ook omdat wij pas midden vijftig waren toen het viertal geboren werd. Verder heeft het natuurlijk alleen maar voordelen als je al zo jong grootouder wordt. Je fysieke conditie stelt je nog in staat om actieve dingen met je kleinkinderen te ondernemen en je mentale gesteldheid is nog zodanig dat je hun intellectuele vorderingen en hun opvattingen kunt plaatsen tegen de achtergrond van de tijdgeest. En ook nu, nu ze alle vier volwassen zijn, ben ik er vrij zeker van dat ze ons nog steeds niet van ouderwetsheid of bekrompen denken kunnen betichten, al weet je nooit zeker wat ze achter je rug over je zeggen…

We zijn trots op ons kwartet nazaten. Ze hebben allemaal hun scholen afgemaakt en hun studies afgerond of zijn daar goed naar op weg. Ze zijn alle vier gezond en sterk. Ze staan met beide benen in de realiteit van de moderne samenleving, maar durven gelukkig ook te dromen en ambitieuze plannen te maken. En ze zijn vooral lief en aardig, en niet alleen voor ons.

Ooit zei ik op de vraag hoe oud ik zou willen worden: ik wil het nog bij mijn volle verstand en in goede gezondheid meemaken dat mijn kleinkinderen alle vier volwassen zijn geworden; dat is voor mij een mooie afronding. Maar nu het zover is, ben ik nog helemaal niet aan afronden toe. Eerst dacht ik nog: het zou mooi zijn als ik het kan beleven dat ze een eigen gezin hebben gevormd. Maar dat vind ik inmiddels zelf een ouderwetse gedachte; misschien willen ze wel helemaal geen gezin en daar kan ik mij in deze verwarde tijden nog iets bij voorstellen ook. Dus ik trek geen fictieve eindstreep meer. Laat ze maar lekker hun eigen leven leiden en op hun eigen manier nog volwassener worden. Pas als ik daar niet meer van kan genieten, is voor mij de afronding nabij.

Ik hoop dat dat nog pakweg 21 jaar duurt.

9 november 2023 / 778

 

D’N DUFFEL

Als mijn vader niet op zijn tachtigste was overleden, zou hij vandaag 113 jaar worden. Eigenlijk gaat er nog steeds geen dag voorbij zonder dat ik aan hem terugdenk, al is het maar heel eventjes. Van verdriet is natuurlijk allang geen sprake meer, gelukkig maar. Integendeel, die korte flitsen van herinnering zijn steeds vaker een tikje roze gekleurd door de tijd. Mijn vader was een lieve, warme man, maar hij had ook zo zijn nukken. Alleen zijn die allang uit mijn geheugen gewist. Wat is gebleven zijn de positieve anekdotes.

Zo dacht ik gisteravond terug aan ‘d’n duffel’. Mijn vader had een winterjas die hij zo noemde. Dat klopte niet helemaal – zo heb ik even uitgegoogeld – want eigenlijk was het een loden jas. Het verschil zit ‘m voornamelijk in de uitvoering: een duffel heeft een houtjetouwtjesluiting en een capuchon of schoudercape, terwijl de loden jas is uitgerust met gewone knopen en een normale kraag. De verwarring is begrijpelijk, want het gebruikte materiaal is in beide gevallen wol die zo stevig in elkaar is geperst dat de stof zwaar wordt en het lichaam beschermt tegen de echte winterkou.

Toen ik een jaar of vijf, zes was woonden wij nog in ons oude huis. Dat had geen andere verwarming dan een kolenkachel in de woonkamer. De slaapkamers waren onverwarmd en omdat het dubbelglas nog moest worden uitgevonden kon het er ’s winters bitter koud zijn. Dat had overigens ook zijn leuke kanten, want wij kinderen vermaakten ons met de ijsbloemen op de ramen, die wij konden laten verdwijnen door er tegen te ademen. Ik vraag mij weleens af hoeveel dekens mijn ouders in die tijd in huis hadden. Als het echt koud werd, had je er wel drie per bed nodig en wij waren met zes kinderen. En zelfs drie was soms nog te weinig.

Hier begint de anekdote. Op een avond stak mijn vader zijn hoofd om mijn slaapkamerdeur en zag dat ik nog wakker was. “Waarom slaap je niet?”, vroeg hij. “Ik heb het zo koud”, bibberde ik. “Dan zullen we daar eens wat aan doen”, reageerde hij, waarop hij naar beneden ging en terugkwam met de duffel. Hij drapeerde de winterjas zorgvuldig over mijn dekens, knipoogde en verdween weer in het duister. Ik denk dat ik binnen een minuut sliep. Gisteravond vroeg ik mij ineens af hoe mijn vader het zou hebben opgelost als al mijn broertjes en zusjes het zo koud hadden gehad. Want hij had van alles in huis, maar zeker geen zes duffels.

Ik heb natuurlijk wel duizend herinneringen aan mijn ouders en eigenlijk is het wat merkwaardig dat deze ene zo vaak bij mij opkomt. Misschien komt het door de symboliek die van de duffel als extra deken uitgaat. De dikke, zware jas van mijn vader staat dan voor bescherming, geborgenheid, bezorgdheid en, ja natuurlijk, warmte. Ik denk dat deze begrippen inmiddels de rode draad vormen door de meeste van mijn jeugdherinneringen.

Natuurlijk, het zijn geromantiseerde herinneringen. Maar er is niets mis mee als die de overhand krijgen naarmate je ouder wordt.

25 oktober 2023 / 777

 

GEBIT

“Hier kan ik niks meer van maken”, zuchtte mijn tandarts nadat hij het kerkhof in mijn mond grondig had geïnspecteerd. Dat was rond 1990, ik was midden veertig. Goede raad was duur (de tandarts trouwens ook) en wij besloten dat alles er dan maar uit moest. Het was mijn eigen schuld, want ik had in mijn jonge jaren slecht gepoetst en halfjaarlijkse controles kenden we nog niet.

Daarvóór had ik nog het geluk gehad dat ik in militaire dienst een tandarts trof die weliswaar ook heftig moest zuchten zodra ik mijn mond had opengedaan, maar hij verzon er tenminste nog opbeurende woorden bij: “Je hebt geluk dat we allebei tijd zat hebben en dat Defensie betaalt, dus ik ga hier maar eens een mooi project van maken.” Waarop hij vroeg wanneer er zware oefeningen op het programma stonden want dan zou hij mijn behandelsessies op die dagen inplannen. Ik heb dus nooit mogen ervaren hoe het is om dertig kilometer in de brandende zon te lopen met gevulde ransel en pukkel op je rug en een geweer over de schouder – dan lag ik namelijk in de relaxfauteuil van de dienstplichtig tweede luitenant-tandarts X, die tussen het boren door sappige verhalen over zijn studententijd opdiste. “Ja, spoel maar even.”

Terug naar rond 1990. Ik kreeg een volledige prothese voor mijn bovengebit aangemeten en een deelprothese voor onder (de tandarts schreef ‘partiële prothese’ op de factuur, wat duurder klinkt en dus ook meer kost.) “Hier moet je wel een paar jaar mee vooruit kunnen”, sprak hij bemoedigend.

Die paar jaar werden er liefst 33. Ik zag nooit eerder aanleiding om aan vervanging te denken, want ik kon lezen en schrijven met beide kunstwerken. Alleen in héél harde dingen bijten leverde wat problemen op, zodat ik al 33 jaar niet meer weet hoe het is om in héél harde dingen te bijten. Vakwerk dus, maar zelfs vakwerk is onderhevig aan slijtage. De kauwvlakken van de kiezen verloren hun noodzakelijke reliëf en de basis van kunsthars werd langzaam dunner en dunner, totdat er gaatjes in begonnen te vallen.

Twee nieuwe kunstgebitten dus. Na vijf zittingen bij de tandtechnicus kon ik mijn nieuw verworven bijtgereedschap gisteren in ontvangst nemen. (Tussen haakjes: ik kreeg een compliment van de behandelaar omdat ik ‘tandtechnicus’ zei en niet – zoals de meeste mensen – ‘tandtechnieker’. “Dat is een lelijk germanisme”, zei de witjas, die daarmee bewees ook taalkundig onderlegd te zijn. Op zijn visitekaartje staat trouwens heel deftig ‘tandprotheticus’, wat precies hetzelfde is maar een tien procent hogere rekening rechtvaardigt.)

Trots plaatste ik een selfie van een grijnzend gezicht op de gezins-app, met de mededeling ‘Kijk eens, opa heeft nieuwe tandjes’, waarop de kleinkinderen alle vier lieten weten dat het er goed uitzag. Maar daar is vooralsnog alles mee gezegd, want in het gebruik vallen de nieuwe protheses nog niet mee. Hier en daar knellen ze en het uitnemen voor het noodzakelijke onderhoud is een hele onderneming. Ik moet dus terug naar de protheticus.

Ik hoop dat de nieuwe tandjes daarna weer 33 jaar meegaan. Dan ben ik precies honderdtien.

6 oktober 2023 / 776

 

BAKFIETSMOEDER

Ondanks het feit dat die dingen toch al gauw vierduizend euro kosten, zie je ze steeds meer: de elektrisch ondersteunde bakfietsen waarin (meestal) moeders hun kroost naar de kinderopvang of de onderbouw en van daaruit weer naar huis brengen. ‘Hun’ kroost betekent meestal: inclusief de wurmpjes van een paar buren of vrienden, want er passen met gemak zes kinderen in zo’n bak.

Er hoort een speciaal soort moeders bij de bakfiets. Ze doen mij denken aan de moeders die in de tijd waarin onze kinderen nog wurmpjes waren, gekleed gingen in een tuinbroek. Zij aten macrobiotisch, dronken eikeltjesthee en volgden cursussen macrameeën of pottenbakken. Lieve moeders hoor, niks mis mee. En eigenlijk had het ook wel wat, dat alternatief voor de brave jarenzestigmoeder. Ik herinner mij dat de tuinbroekmoeders op ouderavonden altijd bij elkaar gingen zitten en luidkeels protesteerden zodra iemand liet merken tegen al die onzinnige vernieuwingen in het onderwijs te zijn. Alles moest juist anders, vonden de tuinbroekmoeders: vrijer, creatiever en vooral gezonder. Niks snoepjes uitdelen op je verjaardag, maar blokjes kaas met een witte druif en een schijfje appel aan een prikker. Van die dingen.

Ik mocht ze wel, de tuinbroekmoeders. Met hen erbij had je ‘never a dull moment’ op zo’n avond. En altijd beter dan de vaders die in alles uitstraalden dat ze niet konden wachten tot de voorzitter de vergadering sloot en ze eindelijk naar de tap konden.

Toen ik vanmiddag mijn auto moeizaam uit de overvolle parkeerplaats bij het winkelcentrum manoeuvreerde, keek ik echt goed uit. Links, rechts, beide buitenspiegels, de binnenspiegel: ja, nu kon het wel. Totdat een luidkeels “Hé!” mij bereikte. Een bakfietsmoeder stond stil op misschien veertig centimeter van mijn achterbumper. Het is geen klein dingetje, zo’n bakfiets, maar ik had ‘m toch mooi over het hoofd gezien.

Ik draaide mijn raampje open en zei: “Sorry mevrouw, ik zag u te laat, mijn schuld.” Ik verwachtte een tirade, maar de bakfietsmoeder bleek van het vergevingsgezinde type moderne vrouw. “U valt mij mee”, zei ze, “toen ik uw raampje open zag gaan, dacht ik: nou zul je het hebben: middelvinger en schuttingtaal. Maar u bent nog van het keurige soort.” Ik herhaalde dat het mij oprecht speet, terwijl ik eigenlijk had willen zeggen dat het racen per elektrische bakfiets met 25 kilometer per uur over een volle parkeerplaats nou ook niet echt een voorbeeld van verstandige en veilige verkeersdeelname genoemd kan worden. “Dan zullen we maar als vrienden uit elkaar gaan”, eindigde de bakfietsmoeder de conversatie. Als dat zou kunnen, dacht ik zachtjes, een leuke vriendin van 35 is nooit weg. Maar ik zei hypercorrect: “Fijn dat u het zo sportief opvat.”

Ik vroeg mij af of er wel zo’n groot verschil is tussen de tuinbroekmoeder van vijftig jaar geleden en de bakfietsmoeder van vandaag. Het zijn allebei vrouwen die vooruit willen – liefst in een totaal nieuwe richting – en daar hardop (soms luidkeels) uiting aan geven. Eigenlijk is het enige onderscheid dat de tuinbroekmoeder niet op een bakfiets reed en de bakfietsmoeder geen tuinbroek draagt.

18 september 2023 / 775

 

TANTE M

Ik hoop dat zich in de kring van mijn trouwe lezers een ervaren droomduider bevindt, want daar ben ik wel aan toe na een rustige maar nogal verwarrende nacht.

Dromen droppen je soms zomaar ergens. Zo bevond ik mij ineens midden op een enorm plein in een mij onbekende stad. Alleen langs de randen van het plein, omzoomd door eeuwenoude huizen, zag ik mensen. Ze zaten op terrasjes te genieten van hun verkoelende zomerdrankjes. Maar op het plein zelf was ik het enige levende wezen. Behalve dan – kom er maar meteen in, droomduider – een baby in een kinderwagen! Tot mijn verbazing verheugde het wicht zich in mijn aanwezigheid, want het trappelde met de beentjes en stak haar armpjes naar mij uit. (Ik zeg ‘haar’ omdat alleen meisjes zo blij zijn als ze mij zien; ik weet niet hoe dat komt.) Hoe oud zal het kind geweest zijn? Een maand of zes misschien. Natuurlijk vroeg ik mij af wie haar daar zo zielig had achtergelaten. Een radeloze jonge moeder? Een weekendvader die de kroeg in was gedoken en helemaal vergeten was dat hij een kind bij zich had? En wat moest ik ermee?

Ik overwoog 112 te bellen, maar besloot eerst naar de terrasjes te lopen en daar te roepen: “Van wie is dit kind?” Hoe dan ook moest er iets gebeuren, want ik had veel dingen bij me maar geen flesje met kindervoeding en al helemaal geen schone luiers.

Nauwelijks was ik onderweg of mijn telefoon ging. “Met je neef Michiel. Ik heb slecht nieuws. Je tante M. is vannacht overleden.” Ik stond perplex. Ik heb wel twintig neven, maar daar zit geen Michiel tussen; de enige Michiel die ik ken, is onze tandarts. En dan: tante M? Die was al twintig jaar dood en daar was niemand toentertijd erg bedroefd over, want ze was ruim 92 geworden. Ik zag haar nog duidelijk vóór me. Een groot en breed mens met een onverwoestbaar humeur. Wij noemden haar thuis ‘de tank’ en wij wisten zeker dat de Duitsers tijdens de bezetting van 1940 haar dorp hadden overgeslagen, in de wetenschap dat er geen beginnen aan was zolang tante M. midden op straat bleef staan.

Wat moest ik intussen met de baby? Niemand van de terrasbezoekers toonde ook maar enige interesse, terwijl ik toch de stille hoop had dat een jong stelletje zou zeggen: “Zet de kleine hier maar neer, wij zorgen verder wel voor haar.” Moest ik haar dan maar mee naar huis nemen? Mijn vrouw heeft geen hekel aan kleine kinderen, maar ik vreesde toch dat ze dit opgedrongen pleegkind niet zou accepteren. Je kunt je er ook niks bij voorstellen natuurlijk: allebei 77 en dan permanent zo’n wurm in huis.

Ik besloot een denkpauze te nemen, parkeerde de kinderwagen naast mijn terrasstoel en bestelde een kop koffie. Die werd gebracht door een dame die ik sprekend op een jongere versie van tante M. vond lijken. “U hoeft de koffie niet af te rekenen”, zei ze met een glimlach, “ik ben allang blij dat u even op mijn dochtertje hebt willen passen.”

Zo, droomduider, en dan nu aan het werk.

8 september 2023 / 774

 

PLASJE

Eén keer per halfjaar moet ik in een klein plastic potje plassen omdat de dokter wil weten hoe het met mijn nieren is gesteld. Vandaag maakte ik kennis met een nieuwe manier van plas inleveren. Een ingewikkeld proces. Nog niet zo lang geleden haalde je zo’n potje bij de apotheek, plaste het vol en leverde het weer in. Fluitje van een cent. Nu werd mij vanuit de dokterspraktijk een gele plastic zak verstrekt, met als inhoud: een technologisch geheel vernieuwd potje, want nu voorzien van een binnenwaarts gerichte tuit aan het dekseltje, en verder: een buisje met een bruin dopje, een folder met uitgebreide instructies en een plaketiket waarop je je naam en geboortedatum moet invullen en dat je vervolgens op het buisje moet plakken.

Na het potje gevuld te hebben met je vloeibare afvalstoffen, schroef je het dekseltje er weer op. Je verwijdert de sticker van het dekseltje, waardoor je toegang krijgt tot het binnenwaarts gerichte tuitje. Dan druk je het buisje met het bruine dopje in het tuitje en – ziedaar het wonder van techniek – het buisje zuigt zichzelf vol. Je kiepert de rest van de inhoud van het potje in het toilet en dan mag je het potje weggooien. Tenslotte stop je het gevulde buisje met je naamsticker en het aanvraagformulier van de dokter terug in de gele zak en plakt deze weer dicht. Einde oefening.

Ik vond het nogal een gedoe, temeer omdat het laboratorium het liefst ochtendurine wil onderzoeken en het hele proces zich dus in de vroege morgen afspeelt, als mijn geest nog moet ontwaken en mijn ontvankelijkheid voor het aanleren van nieuwe technieken minimaal is – wat overigens later op de dag meestal niet veel beter wordt.

Met de gele plastic zak onder de arm spoedde ik mij in de stromende regen naar het nabije buurthuis waar de prik- annex innamepost is gevestigd. Het was er doodstil en tamelijk donker. Op een van de tafeltjes stond een bordje met de mededeling dat je rustig kon plaatsnemen, want de prik- annex innamemevrouw zou je op de afgesproken tijd komen halen. Maar die mevrouw was nog in geen velden of wegen te bekennen. Intussen liepen er tal van oudere dames binnen. Ze sloften naar een afgescheiden ruimte. ‘Huiskamerproject’ ving ik op. Net toen ik me stevig begon te ergeren aan het wachten, kwam de leidsvrouw van het project naar mij toe. “Komt u voor de bloedprik?”, vroeg ze. “En voor de plas”, antwoordde ik. “Ja, maar weet u zeker dat u een afspraak hebt?”, vervolgde zij. Ik wist het zeker, maar toen de leidsvrouw haar twijfels liet blijken, raadpleegde ik toch maar even het afspraakformulier. Verdomd, ik werd hier pas morgen verwacht! Ik zei dat ik dit tamelijk dom van mezelf vond, maar de leidsvrouw wuifde dit weg. “We zijn op onze leeftijd allemaal wel eens de dag en de datum kwijt. Dan komt u toch morgen gewoon terug?”

Ik haalde een nieuwe gele zak met inhoud bij de huisarts en bereidde mij mentaal voor op een moeizame herhaling van het plasritueel met het potje en het buisje.

Wat een gezeik is het leven soms toch.

30 augustus 2023 / 773

 

NAAR NUENEN

“Ga ik zo naar Nuenen?”, vroeg hij met zijn fiets aan de hand. En hij wees met een vage armbeweging precies de verkeerde kant op. Hij zag er ietwat zonderling uit voor een zomerse dag als deze, want hij droeg een bodywarmer en van die antieke Noorse sokken waarin hij de onderkant van zijn broekspijpen had gepropt. Maar het meest opvallend vond ik zijn pet. Die leek mij uit de jaren twintig van de vorige eeuw: grauwgrijs van kleur en vele maten te groot, zoals alle werkloze mannen die droegen op zwartwit foto’s uit die armoedige tijd. En dan gebruikte hij ook nog een rijwiel dat mij deed denken aan het stalen ros dat mijn vader omstreeks 1958 afdankte omdat zo’n model nou toch echt niet meer kon. Om het beeld te completeren: de man miste een paar tanden, waardoor hij enigszins slissend sprak.

“Nee, het is die kant op”, zei ik, wijzend in de tegengestelde richting. “U rijdt deze straat uit, dan rechts en meteen weer links. Dan bent u op het fietspad langs de weg naar Nuenen. Het kan niet missen.”

“Maar er is toch ook een ándere weg naar Nuenen”, zei hij met iets van wanhoop in zijn ogen, “en die begint toch dáár?” Ik legde hem uit dat er inderdaad nog een route binnendoor naar Nuenen loopt, kronkelend door het boerenland, maar dat het fietspad korter is. “Dat is kaarsrecht en u weet: de kortste verbinding tussen twee punten is altijd een rechte lijn.” Maar elementaire wiskunde was aan hem niet besteed, aan zijn wazige blik te zien.

“Dan doe ik toch maar dat fietspad van u”, besloot de man, waarop hij weer de verkeerde richting aangaf. “Ben ik dan wel meteen in het centrum van Nuenen?” “Nou, in elk geval vlakbij”, zei ik, “zo groot is Nuenen nou ook weer niet. En als u in het centrum moet zijn, let dan op de kerktoren. Als u zich daarop richt, komt u er vanzelf.” Hij bedankte mij hartelijk, stapte op zijn fiets en reed langzaam… de verkeerde kant op.

Thuis bij de koffie vroeg ik mij af wat voor man ik nu eigenlijk had ontmoet. Dat hij naar Nuenen wilde, was nog vrij normaal, temeer omdat hij met zijn ouderwetse voorkomen door Vincent van Gogh geschilderd had kunnen zijn. Maar wegrijden zonder zich ook maar iets van mijn aanwijzingen aan te trekken, dat was toch op z’n zachts gezegd merkwaardig. Het kon zijn dat hij in de nabijgelegen instelling voor mensen met een verstandelijke beperking woonde, bedacht ik. Het kon ook zijn dat hij leed aan dementie. In het eerste geval hoefde hij misschien helemaal niet naar Nuenen en had hij alleen maar behoefte aan een praatje. En in het tweede geval was hij wellicht vergeten op welke vraag ik ook alweer een antwoord had gegeven.

Toen ik even later zelf een tochtje wilde maken, begon ik maar op het bewuste fietspad. Want stilletjes hoopte ik toch in de verte een veel te grote pet boven de maïskolven te zien bewegen, de klep wijzend naar de kerktoren van Nuenen.

11 augustus 2023 / 772

 

 

HELAAS

Ik had net de boodschappen in mijn fietstassen gepropt en was mijn sleuteltje nog aan het zoeken toen ik in mijn linker ooghoek zag dat de dame van de fiets naast de mijne – een lange, wat statige, grijze vrouw van mijn leeftijd – geduldig stond te wachten tot ik haar voldoende ruimte gaf om ook de hare te ontsluiten. “Sorry mevrouw”, zei ik, “ik sta geloof ik een beetje in de weg.” Ze glimlachte vriendelijk. “Doe maar rustig aan hoor. Ik heb alle tijd, helaas.”

Ik was al bijna thuis toen ik me begon af te vragen waarom ze eigenlijk ‘helaas’ had gezegd. Het zinnetje liet me niet meer los. Hoe kun je het nou ‘helaas’ vinden als je zwemt in de tijd? Heerlijk, toch? Iedereen heeft het altijd maar drukdrukdruk en snakt naar pauzes in het jachtige leven. En dan hoor jij bij de gelukkigen die daar geen last van hebben, en dan is het wéér niet goed.

Het zou natuurlijk kunnen dat deze mevrouw zich een hoedje verveelt omdat ze nooit de tijd heeft kunnen vinden om na te denken over de vraag wat ze in hemelsnaam moest gaan doen als ze ineens ‘alle tijd’ zou hebben. Dat zou ik zielig voor haar vinden. Er is in het leven genoeg te doen als je van het leven houdt.

Maar er kon ook iets anders aan de hand zijn. Misschien had ze een fijne baan, waar ze ziel en zaligheid in kon leggen, en werd ze tegen haar zin met pensioen gestuurd. Misschien had ze jaren intensief voor een zieke echtgenoot gezorgd en was die nu (desondanks) overleden. Misschien waren de kleinkinderen, op wie ze zo graag paste, alweer zo groot dat oma’s regelmatige aanwezigheid niet meer op prijs werd gesteld. Misschien kon ze haar geliefde hobby’s niet meer uitoefenen door lichamelijke gebreken. Het kon allemaal. Hoe dan ook: ze leed aan een overschot aan leegheid, helaas. Het lijkt me erger dan drukdrukdruk.

Wat ook zou kunnen: ze gebruikt ‘helaas’ als stopwoordje, zoals er ook mensen zijn die in elke zin het woord ‘natuurlijk’ gebruiken, of ‘eigenlijk’, of ‘nietwaar’. Ze horen het zelf al niet meer, laat staan dat ze beseffen hoezeer ze er een columnist mee kunnen verontrusten, terwijl er helemaal niets aan de hand is. (Hoewel, verontrusten… het is voor de columnist eigenlijk wel fijn, omdat die dan natuurlijk weer een onderwerp heeft om zijn zeeën van tijd mee te dempen, nietwaar?)

De lange, statige, grijze mevrouw heeft mij in elk geval iets meegegeven om even over te filosoferen: hoe één woord een wereld van gedachten en beelden kan oproepen. Kom bij mij dus niet aan met de versleten dooddoener dat één beeld meer kan zeggen dan duizend woorden. Soms klopt dat, maar het omgekeerde kan net zo goed waar zijn. Denk aan woorden als: liefde, vrede, vriendschap. Maar ook: haat, oorlog, vijandschap. Woorden waar een wereld van gevoel in ligt opgesloten. Woorden die nog ruimte laten voor ieders eigen beelden. Dat is de kracht van woorden. En dat vindt de schrijver allesbehalve ‘helaas’.

2 augustus 2023 / 771

 

KUNSTKRITIEK

Eindelijk zat ik weer eens met mijn schilderkistje en een maagdelijk blad acrylpapier voor mijn neus aan de tuintafel. Naast mij lag een potloodkrabbel met het idee dat ik in mijn hoofd had: mijn zoveelste compositie van kleurrijke geometrische figuren. De zon scheen vrolijk in mijn gezicht en dat was meteen het probleem. Nog voordat ik de eerste verftube had geopend, sukkelde ik in een zomermiddagdutje.

Ineens stond hij achter mij in de hal van ons huis: professor doctor L. Baflo, vermaard kunstkenner en alom gerespecteerd recensent. Hij schudde mij de hand: “Men zei mij dat ik u moest bezoeken vanwege uw nogal baanbrekende werk op het terrein van de abstracte, non-figuratieve schilderkunst. Hier en daar vernam ik zelfs dat in u de nieuwe Mondriaan zou zijn opgestaan”, zo stak de 97-jarige nestor van de vaderlandse culturele elite van wal, “waar kan ik enkele specimen van uw vaardigheden aanschouwen?” “Daar, pal vóór u, aan de witte muur”, wees ik, “dat zijn er negen van de ongeveer tachtig die ik intussen heb geschilderd.”

“Oh, die dingen. Ja, die heb ik wel gezien, maar ik dacht dat het van die voorgedrukte platen waren die door uw kleinkinderen zijn ingekleurd toen ze nog in de fase van het vingerverven verkeerden. Maar dit zijn dus uw eigen creaties. Tja, jongeman, wat moet ik hier nu van zeggen zonder u al te zeer te bruuskeren. Ik heb weleens beter werk gezien, om het maar netjes uit te drukken. Ik mis bij u elk spoor van ook maar het geringste talent.”

“Maar, professor, wat is er dan precies niet goed aan?”, stamelde ik. “Niet goed, niet goed? U kunt mij beter vragen wat er wél goed aan is, dat scheelt veel tijd. Wel, ik vind dat u uitstekend papier hebt gebruikt, eigenlijk veel te kostbaar voor dit type eh… kunst. En de lijsten kan ik ook wel appreciëren. Maar verder? Het enige wat mij in de verte enigszins een beetje zou kunnen aanspreken, is dat u een strakke symmetrie heb aangehouden, in vier richtingen nog wel. Men kan uw eh… kunstwerken ook ondersteboven ophangen of op hun kant; men ziet dan geen enkel verschil. Had u niet beter wiskunde kunnen gaan studeren? Mij dunkt dat u in die discipline had kunnen excelleren. Maar om hier van kunst te spreken, dat getuigt van verregaande en misplaatste arrogantie. Trouwens, hoe komt u aan die rare kleurencombinaties? Trekt u zomaar blindelings een paar tubes uit uw kistje en doet u het daar dan maar mee? Kortom, jongeman, ik ben helemaal voor niets naar het verre Eindhoven afgereisd. Weest u maar blij dat ik geen recensie over uw werk ga schrijven; er zou geen spaan van u heel blijven. À propos, is er iets wat u wél goed kunt?” Ik reageerde, nog onder de indruk van de woorden die mij als hamerslagen hadden getroffen: “In alle bescheidenheid, professor, sommige mensen zeggen dat ik een beetje kan schrijven.” “Dan zou ik daar vooral mee doorgaan”, sprak Baflo, “ik wens u nog een prettige dag verder.”

Hij gooide de voordeur met zo’n harde klap dicht dat ik wakker schrok.

29 juli 2023 / 770

 

OPRUIMEN

Het moet nu eenmaal op gezette tijden gebeuren, maar ik ben er nooit goed in geweest: opruimen. Ach, je kent dat wel. Je begint met bijvoorbeeld je werkkamer. Eerst je bureau, waarvan de zes laden uitpuilen van de honderd-en-een voorwerpen die ooit min of meer nuttig waren maar die je daarna zelden of nooit meer nodig hebt gehad. En ja hoor, daar heb je de nostalgie al. Ach, kijk nou toch, mijn eerste mobiele telefoon. En kijk nou toch, die peperdure, lederen portefeuille voor de Succes-agenda die ik al twintig jaar niet meer gebruik. En hier dan: een stapel met wel vijftig visitekaartjes van vroegere opdrachtgevers, keurig met een elastiekje erom. Hoe zou het met al die mensen zijn? Werken ze nog? Léven ze überhaupt nog?

Ik was al een uur bezig toen ik lade 1 pas weer kon dichtschuiven. Hij zat nu niet meer vol, maar halfvol. Met dingen waarvan ik zeker weet dat ik ze nooit meer zal aanraken, maar die me op een of andere manier toch dierbaar zijn. Nog vijf laden te gaan. Gebed zonder end. Want bij elk voorwerp hoort wel een verhaal, een herinnering, soms zowaar een diepere gedachte.

Ter afwisseling begon ik maar aan een van de kasten waarin mijn zakelijke archief is opgeborgen. Schrikken: ik blijk de volledige administratie van vijfendertig jaar zelfstandigenbestaan nog in huis te hebben, te beginnen met 1978! Dat zijn evenzovele kartonnen archiefdozen. Die van de beste jaren herken je meteen: die puilen uit en wegen het zwaarst. Duizenden facturen, bankafschriften, belastingpaperassen. Ik maak de dozen niet eens meer open, wetende dat de financiële administratie de beste gids is door je zakelijke geheugen en dat ik er dus hopeloos in zou verdwalen. Zo verdwijnen, met de ogen dicht, de eerste tien dozen in de oud-papierbak die gelukkig morgen wordt geleegd. De rest volgt later.

Ja, een gebed zonder end. En dan heb ik het alleen nog maar over mijn werkkamer. De garage moet ook nog, met de restjes verf van twintig jaar en ouder, het versleten tafelvoetbalspel dat door zijn pootjes is gezakt, bakken met spijkers en schroefjes waarin ik altijd misgrijp, de restanten van zaagwerk waar geen mens meer wat aan heeft. Weg ermee, maar wanneer? En waarheen?

Ook het opberghokje met tuingereedschap, wat laatste blokken openhaardhout en de barbecue-met-accessoires moet nog. Maar kijk, daar staat mijn oude racefiets! Ik weet dat ik daar nooit meer op zal rijden – de leeftijd, ja. Maar er zitten zoveel mooie herinneringen aan vast. Aan de vele toertochten, alleen, met mijn broer, met vrienden. Tochten die we namen gaven die aan echte wielerwedstrijden deden denken: de Omloop van Olen, de Ronde van Corsica, Zijtaart-Boskant-Zijtaart, en vooral de Ronde van Frankrijk – zo genoemd omdat er een landweggetje in de route zat dat ‘Het Frankrijk’ heet. De fiets, hoewel zeer gedateerd, ziet er nog prima uit en alles doet het nog. Moet ik ‘m dan maar op Marktplaats zetten om er nog vijf tientjes voor te vangen? Nee, de racefiets blijft in zijn hokje, punt uit.

Ik zal het nooit leren: echt opruimen. Ik ben er domweg te sentimenteel voor.

24 juli 2023 / 769

 

TROUWRING

Het lijkt wel een sprookje. Mijn vrouw en ik zijn vandaag voor de tweede keer getrouwd. Dat kwam zo. Enkele maanden geleden moest mijn echtgenote een chirurgische ingreep ondergaan. Zij had een verdacht plekje op haar linkerhand en dat moest radicaal worden weggesneden. Nu hebben verdachte plekjes de irritante eigenschap dat ze zich bij voorkeur manifesteren op ongelukkige plaatsen. Zoals aan de zijkant van de linker ringvinger. ‘Radicaal wegsnijden’ betekende in dit geval dat er een kuiltje op de plaats des onheils moest worden gegraven, want ook de omgeving van het verdachte plekje moest voor alle zekerheid weg. En daar ging haar trouwring, want anders kon de chirurg er niet goed bij.

De verpleegkundige was zo gedienstig om het kostbare kleinood in een pillenpotje – zo’n bruin, half doorzichtig dingetje met een wit draaidekseltje – op te bergen en het potje te voorzien van een etiket met het opschrift ‘trouwring’ en de naam van mijn geliefde. Logisch dat wij de ring opborgen in ons medicijnkastje, typisch zo’n plaats waar een op trouwringen loerende inbreker werkelijk nóóit zal gaan zoeken.

Het heeft een paar maanden en vele verbandgaasjes en pleisters geduurd, want kuiltjes groeien niet in een vloek en een zucht dicht. Maar vandaag was het zover. “Ik ga eens kijken of ik ‘m weer aan kan”, riep mijn vrouw. “Hoho”, zei ik, “dan doe ik het, want zo hoort dat bij een huwelijk. Man ringt vrouw, vrouw ringt man.” Dat werd nog een hele onderneming. Mijn vrouw is in de 56 jaar van ons (eerste) huwelijk ongeveer 17 gram aangekomen, maar die grammen bleken allemaal in haar linker ringvinger te zijn gaan zitten. Meer bepaald: in het gewricht dat je met een ring als laatste moet passeren.

Het hielp zelfs niet dat ik de oude pastoor aanriep die destijds ons (eerste) huwelijk voltrok en die ongetwijfeld in de hemel terecht was gekomen.  [Tussenspel. Aan de hemelpoort. Petrus begroet overleden pastoor. “Hebt u een goede reden om te denken dat u hier thuishoort?” Pastoor: “Jazeker. Ik heb in 1967 de heer en mevrouw Dekkers in de echt verbonden.” Petrus: “Een betere reden kan ik ook niet verzinnen. U bent meer dan welkom.” Einde tussenspel.]

Ik vroeg mijn vrouw of wij zoiets ouderwets als groene zeep in huis hadden. “Nee”, zei ze, “maar probeer het eens met spuug.” En warempel, dat werkte! Ik weet niet of het met andermans spuug ook was gelukt; ik hou het er maar op dat het lichaam het beste reageert op echtelijk spuug. Hoe dan ook: de ring schoof gewillig op zijn plaats. En nee, het had geen pijn gedaan.

Enfin. Wij vonden dat we deze trouwceremonie op gepaste wijze moesten afsluiten. Dus begaven wij ons naar een restaurant met een lommerrijk terras om feestelijk te lunchen. Mijn vrouw nam een gezonde vissalade en ik een iets minder gezond twaalfuurtje met een spiegelei en een rundvleeskroket. Want verschil moet er blijven, ook in een tweede huwelijk.

En wij leefden nog lang en gelukkig.

12 juli 2023 / 768

 

RARE KOSTGANGERS

Een van mijn favoriete mijmerplekjes is het Mariakapelletje in het buitengebied van mijn stad, niet ver van mijn geboortehuis. Er liggen jeugdherinneringen, het is er heerlijk rustig en een zekere affiniteit met de Heilige Maagd is nog het enige restantje van mijn toch al nooit zo rotsvaste geloof. Ik bid er niet, ik praat er alleen even met mijn innerlijke ik, wat ongeveer op hetzelfde neerkomt. Vóór de kapel staat een bankje waarop ik na mijn meditatie graag even een shagje rook. Maria heeft er nog nooit wat van gezegd en dan mag het dus.

Vandaag was de rust ver te zoeken. Ik parkeerde mijn fiets naast de poort van het kapelletje en ging naar binnen. Op het bankje zaten twee vrouwen oorverdovend te kakelen. De oudste had die Limburgse tongval die ik altijd wel aandoenlijk vind, de jongste kwam met haar accent wat dichter bij mij in de buurt.

Waarover spraken zij, die twee daar op die bank? Over de rampspoed die de Limburgse had getroffen, want zij was wel honderd keer door een mug gestoken. Zei ze. Waarop haar metgezellin verbaasd meedeelde dat zij totaal geen last van muggen had. Ik kon het niet laten om op te merken dat de Limburgse dan misschien een parfum gebruikte waar muggen helemaal idolaat van zijn. “Neenee, dat kan het niet zijn, want ik gebruik nooit parfum. Ik ruik van mezelf zo lekker. Dat had ik als baby al, en het is nooit meer overgegaan.” Ik zei dat ik niet goed meer wist hoe een baby ruikt aangezien het twintig jaar geleden is dat ik aan een baby, zijnde mijn kleindochter, heb geroken. Even was ik bang dat de Limburgse mij zou uitnodigen om haar van dichtbij te komen besnuffelen, maar zo frivool zijn ze daar in de heuvels nou ook weer niet, behalve tijdens Carnaval dan. En toen vervolgden de dames hun wandeling en kon ik eindelijk op ‘mijn’ bankje gaan zitten. Totdat de Limburgse vanaf het weggetje riep of ze misschien haar sleutels op het bankje had laten liggen, want dat ze die kwijt was. Of nee, toch niet, want ze zaten gewoon in haar tas.

Nauwelijks was het gekakel verstomd toen er een gloednieuwe, zwarte Mini op het opritje stopte. Er stapte een man van rond de veertig uit die iets van ‘Hallo’ mompelde en het kapelletje betrad. Hemd open tot vlak boven de navel, bakkebaarden, Hugo-de-Jonge-schoenen. Ik zag hoe hij een theelichtje opstak voor de Heilige Maagd en het beeld op welhaast rituele wijze begon te betasten. Daarna wreef hij met twee vlakke handen over het glas-in-lood raampje met een afbeelding van Maria, zoals we ooit orthodoxe christenen in Kiev hadden zien doen. Hij sloeg wel zeven kruistekens, maakte een kniebuiging, stapte weer in de Mini en reed met piepende banden weg. Ik mijmerde dat de man vermoedelijk om steun was komen vragen voor iets heel zieligs, maar het bleef toch een vervreemdende ervaring.

Naar huis fietsend dacht ik, met de kakeldames en de vrome man in het hoofd: Onze Lieve Heer heeft rare kostgangers, maar Maria ook. Ik ben de uitzondering.

27 juni 2023 / 766

 

OPEN BRIEF AAN VLADIMIR POETIN

Beste Vladimir,

Wat zul je geschrokken zijn toen je hoorde dat Prigozjin met zijn tot de tanden gewapende trawanten van de Wagnerbende ineens op weg was naar Moskou. En je was er nog wel zó van overtuigd dat je ouwe kok volledig aan jouw kant stond. Maar ineens leek jij niet meer de baas, maar hij. Zo zie je maar weer: wie in de pannen roert, bepaalt waarvan de eter boert. Onvoorstelbaar evengoed, dat jouw eigen troepen geen enkele weerstand wisten te bieden aan de oprukkende tanks van die vuilbekkende ex-delinquent. Het moet ronduit vernederend voor je zijn geweest dat je je slaafse maatje Loekasjenko nodig had om de dreigende opstand in de kiem te smoren. Lekker duo, de pannenlikker en de hielenlikker.

Wel een passend moment, Vladimir, om eens goed na te denken over je eigen positie. Je bent nu zeventig en dat is voor normale mensen een leeftijd waarop zij het wel mooi geweest vinden met hun carrière. Waarom ga je niet met je benen op een tuintafeltje en met een wodkaatje in de hand zitten kijken hoe gul de geraniums staan te bloeien? Ja, ook in de tuin van jouw megalomane datsja, want bloemen houden nu eenmaal van mensen, zelfs van mensen die zelf niet van mensen houden. Waarom denk je niet: ik ben lang genoeg de baas geweest, ik heb de terreur van Stalin misschien net niet overtroffen maar ik was er dichtbij, ik moest maar eens plaats maken voor een jonge vrouw die rust en vrede kan brengen in ons mooie Rusland? Die zijn er, Vladimir, echt waar, al ben jij er nog nooit een tegengekomen.

Heb je je al eens afgevraagd of er nog een uitweg te vinden is uit de chaos die je zelf hebt geschapen? Ik zal je helpen. Geef de Krim en de Donbas gewoon terug aan Oekraïne; je hebt er geen recht op en Rusland is groot en rijk genoeg. Laat al je ongetrainde, ongemotiveerde, slecht toegeruste jonge mannen terugkeren naar hun vrouwen en moeders voordat zij met honderdduizenden tegelijk in de pan worden gehakt door een tegenstander die nooit zal wijken. Ik weet het: je hebt voldoende van die mannen achter de hand om nog een hele tijd door te vechten, maar geloof me: ooit zijn ze op. Erken dat je ego en je ambities te groot waren voor zo’n klein mannetje. Beken schuld, vraag Zelensky en het Oekraïense volk om vergiffenis, bied ze je hele gestolen vermogen aan voor de restauratie van hun land en accepteer dat je wordt opgeborgen op een plaats waar zelfs geraniums niet willen bloeien. Tot het moment waarop de wereld je ter verantwoording roept en de rechters zullen bepalen wat er definitief met je moet gebeuren. Dan vrees ik het ergste voor je, want voor het ontketenen van een verschrikkelijke oorlog die van jou niet zo mocht heten is maar één straf passend.

Prigozjin zal graag in de pannen roeren voor je galgenmaal.

26 juni 2023 / 7xx

 

 

OUDERWETS

Bij het verlaten van de boekwinkel liet ik een vrouw voorgaan. Rond 35 jaar was ze, schat ik, en ze had een peuter van een jaar of vijf bij zich. Plus zo’n boodschappentas op wieltjes. “Gaat uw gang”, zei ik, met het klassieke handgebaar dat daarbij hoort. “O, dank u wel”, reageerde zij. “Wat galant! En zo lekker ouderwets, echt iets voor oude mannen.”

Bam! Oude mannen, daar hoor ik dus bij, in weerwil van mijn jeugdige korte broek, mijn kleurige T-shirt met het logo van een Amerikaanse sportclub en mijn blauwwitte sneakers. Oude man, en ook nog ouderwets, toe maar. Het voorvoegsel ‘lekker’ maakte wel wat goed, maar ze gebruikte het helaas op de verkeerde plaats in de zin. Als ze nou gezegd had ‘Zo ouderwets, echt iets voor lekkere oude mannen’, dan was mijn dag verder een stuk prettiger verlopen. Woorden doen ertoe, zeg ik altijd, maar vlak ook de woordvolgorde niet uit.

Dat je als man een dame voor laat gaan, valt onder het begrip ‘etiquette’. En ik kan mij heel goed voorstellen dat geëmancipeerde vrouwen dat maar flauwekul vinden. Emancipatie betekent immers dat je geen onderscheid maakt tussen vrouwen en mannen en dat doet die galante (ook zo’n ouderwets woord) man dus wel. Foei! Ik moest ineens denken aan het hilarische gesteggel tussen mijn nieuwe huisarts – vrouw, eind dertig – en mij. Zij haalde mij op uit de wachtkamer, posteerde zich naast de deur van haar spreekkamer, maakte hetzelfde gebaar dat ik bij de boekwinkel maakte, zei “Komt u verder” en liet mij voorgaan. De eerste keer dat ik bij haar kwam, zei ik meteen: “Nee nee, na u”, waarna we samen bijna klem kwamen te zitten in de deuropening. De tweede keer herinnerde zij zich het voorval. Ze zei, met een glimlach: “O ja, zo moet het bij u”, en ging voor mij uit haar spreekkamer binnen. Dat was ook het moment waarop we afspraken alle formaliteit te laten varen en elkaar voortaan bij de voornaam te noemen, wat voor de relatie arts-patiënt zeer heilzaam werkt. Zo kan een ouderwetse gewoonte nog tot welkome modernisering leiden.

Ach, etiquette. Ik worstel ook nog steeds met de vraag of je als man een vrouw voor moet laten gaan als je een trap oploopt. Ik herinner mij twee stromingen. De eerste: je gaat als man eerst, zodat je geen besmuikte blik onder de rok van de dame kunt werpen. En de tweede: je laat de dame voorgaan, zodat je haar op kunt vangen als zij onverhoopt valt. Maar hoe het nu echt moet, volgens de ouderwetse etiquette?

Ik vraag nooit om reacties op mijn columns, maar ditmaal zou ik het op prijs stellen als de dames onder mijn lezers – zij vormen een meerderheid, ontdekte ik onlangs tot mijn verbazing – mij willen helpen om het trapdilemma op te lossen.

En als je dit onderwerp te ouderwets voor woorden vindt, reageer je gewoon niet. Maar dan moet je niet boos worden als we samen ooit klem komen te zitten in een trapgat.

21 juni 2023 / 764

 

KORTE BROEK

Ik stond met mijn hoofd in de vrieskast van de supermarkt om een bakje citroenijs te scoren, toen ik flarden van een gesprek opving tussen twee medewerkers. De ene: een jonge man, modern gekapt, gaaf gebit, dopje in zijn oor met zo’n kruldraadje eraan dat ergens in zijn kleding verdween – de communicatie tussen vakkenvullers vindt tegenwoordig plaats langs de weg van de elektronica. De andere: een dame van 65 die haar hele werkzame leven in deze super had doorgebracht en die wij inmiddels dus goed kennen. Zij droeg de bekende lichtblauwe bedrijfskleding met logo.

Het gesprek ging ook over kleding. De jonge man beklaagde zich bij zijn collega dat hij in een korte broek naar zijn werk had willen komen vanwege de warmte, maar dat de filiaalchef daar dwars voor was gaan liggen: niks ervan. Hij durfde zelfs de opmerking aan dat hij ‘zich voelde aangetast in zijn persoonlijke vrijheid’, waarop de vrouwelijke collega hem fijntjes wees op het verplichte karakter van de bedrijfskleding en dat hij dat toch moest kunnen begrijpen. Het stond trouwens ook in zijn arbeidsovereenkomst.

Voordat er een generatieconflict op de werkvloer tot uitbarsting kon komen, gaf zij een toelichting waar de jonge man nogal schaapachtig bij stond te kijken. “Weet je wel dat wij vroeger als meisje niet in een rok of een jurk naar school mochten? En naar de kerk al helemáál niet. Nou ja, een rok mocht, maar dan wel over een lange broek heen.”

Dat was het moment waarop ik me in het gesprek begon te mengen. Ik bevestigde het verhaal van de medewerkster, want mijn zussen hadden dezelfde ervaring. De jonge man: “Protesteerden jullie daar dan niet tegen?” Waarop ik een kort referaat hield over de gezagsverhoudingen in onze jonge jaren en de daarmee gepaard gaande braafheid.

Ik vertelde ook dat het toen nog heel normaal werd gevonden dat een vrouw automatisch haar baan kwijtraakte als ze ging trouwen. Even was het stil. Toen zei hij: “Maar dat mág toch helemaal niet!” “Nee”, zei zijn collega, “nu niet, maar toen wel.” Ik legde uit dat werkgevers er destijds vanuit gingen dat getrouwde vrouwen betaald werk en het huishouden niet konden combineren en al helemaal niet als er ook nog kinderen in het spel waren. “Maar ze kregen dan natuurlijk wel een uitkering”, veronderstelde de jongen. Collega: “Nee hoor, want hun mannen zorgden toch voortaan voor het geld?”

Nu bleef het nog wat langer stil. Ik zag de jonge man, die een paar uur geleden nog dacht dat hij in de verkeerde tijd was geboren met zijn afgewezen verzoek om een korte broek te dragen, tot het inzicht komen dat het ooit nog véél erger was geweest met de arbeidsverhoudingen. Hij zuchtte en ging maar weer verder met het uitladen van zijn rolcontainer vol frisdrank. “Dat spul kregen wij vroeger trouwens ook niet”, zei ik, bewust provocerend. “Als je dorst had, dronk je water uit de kraan. En je ziet: wij leven nog.”

Sinds dit voorval word ik door de 65-jarige medewerkster, van nature nogal stuurs, begroet met de glimlach die bij lotgenoten hoort.

16 juni 2023 / 763

 

KOPTELEFOON

Ik kan niet tegen lawaai. Dat is op zichzelf niets bijzonders; ik ken wel honderd mensen die ook niet tegen lawaai kunnen. Maar ik heb het echt héél erg. Zo erg dat ik meteen ontplof als een knetterbrommer, grasmaaier, straatveegmachine of straaljager niet binnen een minuut uit mijn gehoorcirkel ophoepelt. Nu ben ik van nature een redelijk vreedzaam en tolerant mens, al zeg ik het zelf, maar ik ben (echt waar) in het geval van herrie in staat tot een moord met voorbedachten rade.

Als ik het busje van de hovenier die de tuin van onze overbuurman bijhoudt zie stoppen, stormt de razernij al meteen mijn gemoed binnen. Die man gebruikt namelijk uitsluitend machines en apparaten die gemaakt zijn om oorverdovend werk te doen. Ik roep dan de meest afgrijselijke scheldwoorden, zware vloeken en vunzige schuttingtermen naar mijn arme echtgenote, want ik ben natuurlijk te laf om de straat over te steken en de tuinman rechtstreeks toe te schreeuwen: “Als jij het in je gore rothersens haalt om hier godverdomme weer dezelfde teringherrie te gaan staan maken als de vorige keer, dan haal ik mijn honkbalknuppel en sla ik nondeju al je tanden uit je grijnzende rotkop, en nou opgesodemieterd.”

“Weet je wat jij moet doen?”, zei mijn vrouw. “Pak je fiets, ga naar Albert Heijn en haal die koptelefoon die ze voor nog geen dertig euro in de aanbieding hebben. Die wil je toch zo graag? Kun je meteen kijken of dat overhemd van 14,95 wat is.” Typisch mijn vrouw: een woeste man temmen door hem een speeltje voor te houden. Ik vond het een briljant idee. Ik worstel namelijk altijd met die oordopjes die we merkwaardigerwijs ‘oortjes’ noemen, want die blijven bij mij nooit op hun plaats zitten. (Dat komt dan weer omdat ik, volgens de doktersassistente die elk jaar mijn oren uitspuit, een beetje een rare kromming in mijn gehoorgang heb, aan twee kanten nog wel.)

Ik naar Appie. En ja, de koptelefoon bleek precies wat ik zocht: draadloos en vooral geheel oorschelpomhullend. Dus zat ik, toen de hovenier aan de overkant zijn humeurverwoestende werkzaamheden aan het verrichten was, vredig in de schaduw van de Japanse notenboom met Spotify op mijn mobieltje en de koptelefoon met Bluetooth strak tegen mijn twee kromme gehoorgangen. Ik zocht naar hemelse tonen als tegenwicht voor het helse kabaal en kwam uit bij de Vier Letzte Lieder van Richard Strauss in de fenomenale vertolking van Renee Fleming. Prachtige muziek die mij altijd ten diepste ontroert en mij doet beseffen dat de mensheid, inclusief lawaaierige tuinmannen, zo slecht nog niet is zolang zij zoiets moois kan voortbrengen.

Ik had er trouwens speciaal een schoon overhemd voor aangetrokken. Lichtblauw als de hemel op deze zwoele zomerdag. En dat voor slechts 14,95 bij Albert Heijn.

13 juni 2023 / 762

 

BRINTA

Peddelend over een stuk kaarsrechte weg tussen Oirschot en de Beerzen vielen ons de ruim uitgevallen boerenzakdoeken op. Erf na erf zwaaiden ze, opgehangen aan boomtakken of hier en daar zelfs aan een serieuze vlaggenmast, de passerende fietsers tegemoet. Hier is het dus, hier wonen en werken de boeren die niks hebben met de omgekeerde nationale driekleur, maar zoveel temeer met hun eigen karakteristieke lap stof als teken van protest. Met als boodschap: dit is wat jullie, vrolijk voorbijfietsende medeburgers, kwijtraken als wij ons werk niet meer kunnen doen. Sommige boeren voegen daar nog een persoonlijk ‘statement’ aan toe, in de vorm van een tekst op een spandoek of op een houten bord. Die teksten intrigeren mij; het is tenslotte mijn oude vak om zulke dingen te bedenken.

Een van de boeren oogstte mijn bewondering met de prachtige zin ‘Zonder boeren geen Brintapap.’ Dus niet ‘Zonder boeren geen voedsel’, ‘Zonder boeren niks op tafel’, of ‘Zonder boeren geen volle borden’. Nee, ‘Zonder boeren geen Brintapap.’

Misschien heeft de boer in kwestie het zelf niet in de gaten gehad, maar hij paste bij het bedenken van deze tekst een regel toe die ik de deelnemers aan mijn cursus Copywriting altijd meegaf: schrijf zo specifiek mogelijk. Probeer altijd een beeld te schetsen van iets wat mensen concreet voor zich zien. Dus niet: ‘Deze auto trekt op van nul tot vijftig in vier seconden’, maar ‘Met deze auto bent u eerder de straat uit dan uw buurman.’ En niet: ‘Van deze taart genieten uw gasten het meest’, maar ‘Van deze taart willen al uw gasten het recept hebben.’ Copywriting is een simpel vak voor wie zich kan verplaatsen in de denkwereld van zijn doelgroep. (Einde cursus.)

Ooit in mijn leven at ik Brintapap, maar het is wel verdomd lang geleden. Toch weet ik zeker dat ik het heel raar zou hebben gevonden als mijn moeder gezegd zou hebben: “Sorry hoor, maar er is voortaan geen Brintapap meer, want de boeren mogen geen tarwe meer telen en ze hebben ook geen koeien meer voor de melk.” Ik zou er als zevenjarige een levenslang gevoel van compassie met die arme boeren aan over hebben gehouden. En dat is precies het gevoel waaraan deze boer tussen Oirschot en de Beerzen haarfijn wist te appelleren: zie ons niet primair als stinkende vervuilers, maar vooral als onmisbare leveranciers van eerste levensbehoeften.

Natuurlijk weet ook deze boer dat het allemaal anders zal moeten, willen we onze dierbare aarde tenminste leefbaar houden. Maar tegelijk vraagt hij om hem niet zomaar van de kaart te vegen, alsof er ineens niets meer aan hem deugt. Al fietsend dacht ik: we zouden samen naar een oplossing moeten zoeken, hij als producent en wij als consument. Hij moet duurzamer en kleinschaliger gaan produceren en wij moeten minder en anders gaan consumeren. Slaagt deze gezamenlijke inspanning niet, dan kunnen we de Brintapap voor de rest van ons leven op onze buik schrijven.

Die boer van de Brinta hoeft overigens niet te wanhopen. Hij kan altijd nog tekstschrijver worden.

10 juni 2023 / 761

 

 

BIJNA BLIND

Ik volgde het bochtige fietspad met de steentjes die ’s avonds oplichten in de maneschijn, maar die overdag slechts doen denken aan slordig uitgestrooide glassplinters. Langs het pad ontvouwt zich een afwisselend landschap van pas geschoren weiland, half opgeschoten maïs en ogenschijnlijk willekeurig uitgezaaide bosschages. Brabant op zijn mooist. Plotsklaps, zomaar ineens na een scherpe bocht naar links, doemde een grote blauwe zee op van duizenden bloeiende korenbloemen. Ze vulden een perceel van pakweg twee voetbalvelden groot dat door de eigenaar aan zijn lot werd overgelaten. En dan krijg je dus korenbloemen van het blauw dat geen andere naam heeft dan korenbloemblauw.

Ik stopte om een foto te maken van het licht wuivende fraais. Twintig meter verder stond een dame die haar wandeling had onderbroken om stilletjes naar al dat blauw te kijken. Ik voelde meteen verwantschap. Anderen fietsten en wandelden er haast achteloos voorbij, alsof duizenden korenbloemen op een kluitje de gewoonste zaak van de wereld zijn. Maar zij en ik stopten ervoor, want dat doe je als je iets van oprechte schoonheid ziet.

Ze liep mijn kant op en zei: “Mooi hè?” Ik kon het alleen maar beamen. “En weet u wat ik nog het mooiste vind?”, zei ik, “die twee knalrode klaprozen die er heel eigenwijs een beetje bovenuit steken. Twee hele klaprozen tussen duizenden korenbloemen!” De dame, rond de zestig, stevige wandelschoenen en een klein rugzakje, reageerde wat bedremmeld: “Ik moet u iets bekennen: ik ben bijna blind. Ik zie een wazige blauwe vlakte en ik wéét dat het korenbloemen zijn. Dat is voor mij genoeg om even te genieten. Maar die klaprozen van u, die kan ik helaas niet onderscheiden.”

“Eigenlijk vind ik klaprozen nog mooier dan korenbloemen”, zei ik. “Bent u dat veld met al die klaprozen dan daarnet niet tegengekomen?”, vroeg ze. Ik zei dat ik het wel kende uit fietstochten in vorige jaren, maar dat ik deze keer een wat andere route had gekozen. “Wat zonde”, was haar reactie, “u hebt echt iets gemist.” Dat vond ik bij nader inzien ook, dus is zei dat ik gewoon zou omdraaien en het veld alsnog zou aandoen. “Meent u dat nou?” “Ja hoor, het is hooguit twee kilometer hier vandaan.” De dame begon omstandig uit te leggen hoe ik bij het klaprozenveld kon komen, maar ik wuifde haar routebeschrijving weg: “Ik weet precies waar het is, mevrouw; ik kan het bijna blind vinden.”

Bijna blind… het was eruit voor ik het in de gaten had. Wie zegt er nou dat hij iets bijna blind kan vinden tegen een vriendelijke dame die net heeft verteld dat ze bijna blind is? Ik verontschuldigde mij voor de ongelukkige formulering. “Geeft niet hoor”, reageerde ze, “het is normaal Nederlands en ik weet dat u het niet onaardig bedoelt.” Ik wenste haar nog een fijne voortzetting van haar wandeling, keerde mijn fiets en stapte weer op. Het klaprozenveld was al een beetje op zijn retour. De twee eigenwijze korenbloemen die ik had gehoopt ertussen te zien, kon ik niet vinden.

Toen ik weer terug was op mijn oorspronkelijke route over het glinsterpad, liep de dame wat verderop. Ik zwaaide, maar ze zag me niet.

2 juni 2023 / 760

 

 

MEVROUW DE DOKTER

Mijn echtgenote heeft in het afgelopen jaar heel wat dokters gezien. Wat mij daar het meest bij is opgevallen – ik ga altijd met haar mee – is dat het allemaal vrouwen waren. Op het gevaar af dat mijn geheugen er eentje over het hoofd ziet: onze eigen huisarts, een cardioloog, twee dermatologen, drie zaalartsen, een internist en twee geriaters. Dat zijn tien vrouwen en (afgezien van één waarnemende huisarts) geen enkele man. Kijk ik naar de overige zorgverleners, dan is het beeld precies hetzelfde: doktersassistenten, praktijkondersteuners, verpleegkundigen in het ziekenhuis, thuiszorgverpleegkundigen: allemaal vrouwen.

Is dat erg? Nee, natuurlijk niet. Maar het roept bij mij wel de vraag op hoe dat komt. Willen mannen geen dokter meer worden? Of is het toch waar dat vrouwen van nature eerder neigen naar een beroep waarin ze wezenlijk iets voor een ander kunnen betekenen? Dus dat de keuze voor het werken als arts of verpleegkundige min of meer biologisch bepaald is? Ik zie zo gauw geen andere verklaring. Het blijkt ook geen tijdelijk verschijnsel te zijn, want de toekomstige zorg wordt nóg vrouwelijker: inmiddels is zeventig procent van de geneeskundestudenten vrouw en hun aandeel groeit nog steeds. En langzamerhand gaat de stelling ook niet meer op dat het desondanks de mannen zijn die in de medische wereld de lakens uitdelen: de Raad van Toezicht van ‘ons’ ziekenhuis wordt gevormd door drie vrouwen en twee mannen.

De ervaringen die mijn vrouw en ik de voorbije dertien maanden hebben opgedaan met vrouwelijke artsen zijn alleen maar positief. Hun diagnoses waren helder en maar voor één uitleg vatbaar. Ze communiceerden duidelijk, maar wel met gevoel voor de zorgen en twijfels van de patiënt. En ze namen de tijd; áls ze al overbelast waren, hebben wij daar niets van gemerkt. Eigenlijk waren ze alle tien ook nog eens áárdig! Ik zeg niet dat mannelijke artsen dat niet zijn en evenmin dat zich onder vrouwelijke artsen geen horkerige types zullen bevinden, maar ik vind een aardigheidsscore – in ons geval dan – van honderd procent toch typerend. Misschien hebben wij geluk gehad, of werd mijn vrouw met aardigheid beloond voor het feit dat ze zo’n brave, meegaande patiënt bleek te zijn.

Intussen zijn we gelukkig wel even ‘uitgedokterd’. Want hoe tevreden we ook zijn over het hele zorggilde waarmee wij kennis hebben gemaakt, er gaat niets boven zodanig opgeknapt zijn dat je niet meer om de haverklap naar het ziekenhuis hoeft. Mijn lieve wederhelft blijft voorlopig nog wel onder controle, maar alle behandelafspraken zijn afgewerkt. Dus wij zien de toekomst weer met enig optimisme tegemoet. Dat ik voortaan een deel van mijn tijd aan mantelzorg moet blijven besteden, neem ik graag op de koop toe. Ik ben inmiddels zodanig getraind door de professionals dat het mij nog goed afgaat ook – al zeg ik het zelf.

En deze rol heeft voor mijn vrouw één voordeel: eindelijk heeft ze een mannelijke zorgverlener. Voor dag en nacht nog wel.

24 mei 2023 / 759

 

 

 

DE BOEREN

Op het gevaar af dat de trouwe lezer haar blik direct afwendt onder de uitroep ‘Help, is dit ineens de rubriek Opa Vertelt?’ wil ik u even meenemen naar de boeren uit mijn jeugd. En dan bedoel ik niet de agrariërs, maar de leveranciers van de dagelijkse boodschappen die hun waren aan de deur van mijn ouderlijk huis kwamen slijten: de melkboer, de groenteboer, de kolenboer, de aardappelboer, de visboer.

De bakker en de slager vormden een uitzondering. De bakker kwam ook aan de deur, maar die noemden we geen broodboer; die heette gewoon ‘de bakker’, of in ons geval Piet. De slager kwam helemaal niet, vermoedelijk omdat gekoeld vervoer heel ingewikkeld was, of omdat de slager zich deze technologische verworvenheid niet kon permitteren. Dus daar moest moeder nog naar toe – of ze stuurde de zesjarige aanstaande columnist, met een briefje en moeders portemonnee waaruit de slager zelf het verschuldigde bedrag mocht halen. Dat kon, want de mensen waren toen nog eerlijk.

Waar we ook de deur voor uit moesten: de drogist, de slijter, de tabakshandelaar en de leverancier van eieren. Overigens werden die soms ook ‘boer’ genoemd: drankenboer, sigarenboer, eierboer. De laatste benaming was als enige correct; wij kochten onze eieren immers rechtstreeks van de boerderij. Wekelijks togen een van mijn broers of ik daar per fiets naartoe, waarbij we geregeld in de modder vastliepen en soms met vroegtijdig gebroken of gebarsten eieren thuiskwamen. Wat dan weer fijn was, want deze kneuzen werden dezelfde dag nog gebakken en wij zijn een familie die alles op tafel kan missen, behalve gebakken eieren.

Al die thuisleveranciers hadden, naast praktisch nut, ook een belangrijke sociale functie. Ze ratelden, belden of toeterden zodra ze in de buurt waren en dan kwamen de moeders (nooit de vaders) naar buiten. Dit had tot gevolg dat de dames in hun smetteloos witte schorten soms eindeloos stonden te kletsen met een bloemkool of een bos winterpeen onder de arm. Een bezoekje aan de nabijgelegen groentewinkel – want die was er ook – had minder tijd gekost.

Ze kwamen trouwens allemaal met paard en kar, dat hoort ook bij boeren. Behalve de bakker. Die had als eerste een autootje. Naast en achter de bestuurdersstoel was elke vierkante decimeter gevuld met brood. Tja, grote gezinnen met opgroeiende kinderen, dat wil wel. Ik herinner mij nog die ene keer dat er een lang weekend zat aan te komen en bakker Piet maar liefst zes hele broden kwam afgeven.

Hoe ik hier op kom? Door bol.com en consorten. Je hoeft vandaag de dag nergens meer de deur voor uit. Je bliept wat op je telefoon of tablet en de volgende dag staat Post NL op de stoep met je bestelling. Of Albert Heijn, Jumbo of Picnic of noem maar op. Dat vinden wij supersnel, maar de leveranciers van onze moeders waren sneller. Die bezorgden à la minute!

Ah, het eten is klaar. Zojuist bezorgd door uitgekookt.nl. De maaltijdboer dus.

12 mei 2023 / 758

 

CHARLES

Hebt u nog naar de kroning van Charles III gekeken? Ik niet. Toen vanmorgen de krant op de mat viel met die grote foto van een 74-jarige meneer met een hermelijnen mantel om de schouders en een soort feestmuts op zijn hoofd, wist ik dat ik terecht iets heel anders was gaan doen dan die miljoenen mensen over de hele wereld die afgelopen zaterdag ademloos aan hun schermen zaten vastgeplakt.

Eerst moest ik ontzettend lachen om dat potsierlijke portret van de nieuwe monarch van het Verenigd Koninkrijk. Prins Carnaval van Lampegat zou zich met deze outfit niet in het openbaar durven vertonen – de Raad van Elf zou hem polonaisegewijs en begeleid door hoempamuziek hebben afgevoerd naar de oevers van de Dommel om hem daar de plomp in te jonassen.

Wat een monster van een hoofddeksel kreeg die arme man op zijn gecoiffeerde hersenpan geplant! Het kreng schijnt meer dan twee kilo te wegen en er zijn 2800 diamanten in verwerkt – inclusief een uit de koloniale tijd ‘overgehouden’ Koh-i-noor van 105 karaat – en het gedrocht schijnt een waarde te vertegenwoordigen van een slordige 10 miljard euro. Als ik Charles was geweest, zou ik beleefd hebben geweigerd en de livreiers die over het protocol gaan hebben verzocht om aanschaf van een bolhoed, verluchtigd met een heel klein speldje van een heel klein kroontje. Dan zou ik de kroon bij Sotheby’s laten veilen en de opbrengst gebruiken om elke verpauperde arbeiderswijk in elke Engelse stad te voorzien van een voedselbank met een voorraad voor minstens een half jaar. Dán ben je een koning!

Toen het lachen mij was vergaan, bekroop mij een gevoel van diep medelijden. Het zal je maar gebeuren: je wordt per toeval geboren als oudste zoon van de dienstdoende vorstin en je wordt er vanaf luier en kruippakje op voorbereid om, zodra je oud bent en der dagen zat, op de troon plaats te nemen om daar vervolgens niets te mogen en van alles te moeten. In de tussenliggende zeventig jaar heb je constant in de pas van het protocol moeten lopen, wuivend, handjes schuddend en af en toe een lint doorknippend. Daarbij, al naar de gelegenheid, een gezicht trekkend tussen diep bedroefd en euforisch. Dat is toch in-en-in zielig!

Ik wil trouwens niet eens weten wat die hele ceremonie heeft gekost. Charles had ook best kunnen bedingen dat het feestje wat soberder zou worden ingestoken: gewoon gezellig met een paar getrouwen een eed afleggen (nou, vooruit dan: even de BBC erbij) en daarna rap naar de borrel met hapjes. Niks kroon en troon. Dan hadden al die gebiologeerd toekijkende Britten gewoon hun gazon kunnen gaan millimeteren, zoals elke zaterdag.

Wat Charles ook had kunnen doen: direct na zijn kroning meedelen dat de monarchie met onmiddellijke ingang wordt opgeheven, dat hij wel vier jaar de eerste president zou willen zijn, maar dat er dan vrije verkiezingen zouden plaatsvinden, waarbij iedereen behalve Boris Johnson zich kandidaat zou mogen stellen.

En dan resoluut het speldje met het kroontje van zijn bolhoed halen, het in de Thames werpen en luid zingen: ‘God save the United Republic of Great Britain’.

8 mei 2023 / 757

 

LA BOHÈME

Mijn vrouw is in heel veel dingen echt heel goed – ik ben tenslotte niet voor niks met haar getrouwd. Ik kan tien columns van vijfhonderd woorden schrijven over waar mijn vrouw allemaal goed in is en dan heb ik nog niet al haar onovertroffen eigenschappen opgesomd. Maar er is één ding waar ze werkelijk niks van bakt, en dat is zingen. Af en toe heeft ze een aanval van levensvreugde die haar aanzet tot een spontaan deuntje waar de muizen die boven ons schrootjesplafond bivakkeren luid piepend van op de vlucht slaan. Daar kan zij niks aan doen; waarschijnlijk zijn mijn lieve schoonouders tijdens haar conceptie een kleinigheidje vergeten, waardoor haar stembanden alleen geschikt zijn voor gewoon spreken en verder nergens voor.

Nou ja, het was toen nog oorlog en er was derhalve ook weinig aanleiding om een embryo voor te bereiden op het zingen van een aria of desnoods een smartlap.

Ik zat net het laatste restje krant weg te werken toen ik vanuit de keuken een merkwaardig, hoog en indringend gekrijs hoorde opstijgen. Ik stopte één oor dicht maar kon met het andere nog net ‘La Bohème’ uit de valse nootjes destilleren. Het deed pijn aan dat ene open oor, maar ik was toch blij dat ze niet André Hazes probeerde te imiteren. ‘La Bohème’, dat is tenminste nog Charles Aznavour, dus je kunt niet zeggen dat mijn vrouw geen smaak heeft. Het is een van de gouden hits van de Frans-Armeense bard, die dit chanson vanavond waarschijnlijk op 98-jarige leeftijd nog heeft staan galmen in een half verduisterde kroeg in Montmartre. (Ik weet wel dat hij volgens Wikipedia is overleden, maar zulke zangers sterven nooit.)

Ik verzocht mijn vrouw met een pijnlijk vertrokken gezicht om onmiddellijk te stoppen met haar poging de diva uit te hangen, dan wel haar gekweel voort te zetten in de garage, en wel met beide tussendeuren hermetisch gesloten. Ze hield op en schonk een borreltje voor mij in. Zo kende ik haar weer.

“Mag ik een column schrijven over jouw enige gebrek?”, vroeg ik. Dat vond ze goed. Mijn vrouw weet hoeveel moeite het mij kost om de draad van het schrijven weer op te pakken na meer dan een jaar waarin zij leed aan wel zes kwalen tegelijk, wat bij mij de neiging tot ook maar enige vorm van creativiteit totaal frustreerde. Nu zijn we in een fase beland waarin zij weer zo goed als normaal functioneert en ik langzaam wat los kan laten van mijn taken als huisman en mantelzorger. Kijk, dat is dus een van haar talloze goede eigenschappen: zij houdt rekening met mij.

De gezondheid van mijn vrouw is nog steeds niet zoals die was, en het komt ook nooit meer helemaal goed. Maar ze zong weer ‘La Bohème’. Ook al was het niet om aan te horen, het klonk mij als muziek in de oren.

1 mei 2023 / 756

 

BAARD

“Mag ik nog even iets tegen je zeggen wat ik al een hele tijd kwijt wil?”, vroeg mijn zus vanuit haar ziekenhuisbed. Ze wenkte me, zoals ze dat als klein meisje deed als ze vond dat ze een geheimpje met haar grotere broer moest delen. Ik boog mij naar haar toe, in de verwachting dat er nu een ontboezeming zou volgen die past bij iemand die weet dat het levenseinde nabij is. Een Diepere Gedachte, iets Belangrijks, een Boodschap. Er verscheen een lachje op haar gezicht toen ze zei: “Ik vind jou geen man voor een baard.” Een dag later overleed ze.

Kan een baard, behalve kriebelen, ook steken? In de weg zitten? Van de ene op de andere dag volslagen overbodig lijken? Dat kan allemaal, ja. Toch heeft het nog twee maanden geduurd voordat ik tot de conclusie kwam dat mijn lieve zus op haar sterfbed gelijk had. Nee, ik ben geen man voor een baard. En ik ben ook geen man die kritiekloos meebeweegt met de trends van de tijd. Toch had ik dat gedaan toen ik na een vakantie besloot mijn gezichtsbeharing haar ongecontroleerde gang te laten gaan. Je niet steeds hoeven scheren, dat was mij wel bevallen. Trouwens, iedere man die ‘erbij wilde horen’ liet toch zijn baard staan? Zelfs Frans Timmermans, met wie ik niet alleen de voornaam deel maar ook een onwrikbaar geloof in de zegeningen van een verenigd Europa, had niet weten te ontsnappen aan deze postmoderne gril. En als ik íémand geen man vind voor een baard, dan is het onze gedreven eurocommissaris wel. Toen ik hem laatst op de tv zag, wist ik ook waarom een baard bij hem esthetisch verkeerd uitpakt: hij heeft geen haar óp zijn hoofd, en dan laat een baard je hele gezicht ‘uitzakken’.

Maar ik dan? Ik heb toch ook zo’n kale kop? Ik keek in de spiegel en bedacht ineens: dat bedoelde mijn zus natuurlijk. Ze vond haar broer met baard gewoon geen gezicht! En ze had gelijk. Consequent als ik ben (af en toe) kocht ik direct een fonkelnieuw krabbertje, een set vlijmscherpe mesjes en een spuitbus weldadig schuim en daar gingen de zilvergrijze haren. Alleen de snor is blijven staan, want die viert binnenkort zijn zestigste verjaardag. Die hoort bij mij, net als mijn shagje en mijn glaasje vaderlands gedestilleerd.

Binnenkort wordt de as van mijn zus uitgestrooid. Ik ga nooit naar uitstrooiingen, want we hebben al afscheid genomen, op een mooie en waardige manier; daar voegt deze sobere ceremonie niets meer aan toe. Maar nu ga ik tóch. Ik denk dat ik weet waarom. Ergens, diep in mij, leeft het gevoel dat we elkaar dan nog héél even zien, voor de aller-allerlaatste keer. In een korte flits, maar net lang genoeg voor haar om te kunnen zeggen: “Hé, hij is eraf! Dat heb je toch niet voor mij gedaan zeker?”

Jawel.

7 maart 2023 / 755

 

WELKOM OP MIJN NIEUWE WEBSITE

Op deze site verschijnen binnenkort voortaan de columns die ik al jaren schrijf voor een trouwe, vaste lezerskring. Er moet nog even aan de opmaak gewerkt worden, maar ze komen eraan! Lees hier straks de nieuwste ontboezemingen, anekdotes en bespiegelingen van een columnist die zich het liefst laat inspireren door gewone mensen die ongewone dingen doen. Door ogenschijnlijk gewone gebeurtenissen die bij nadere beschouwing toch bijzonder blijken te zijn. Kortom, door de lach en de traan van het dagelijks bestaan. Tot snel.